Bij de Stichting Benchmark GGZ (SBG) komt alle informatie samen die ggz-behandelaren verzamelen via Routine Outcome Monitoring (ROM). Psychiaters en psychologen laten hun cliënten routinematig gedurende de behandeling vragenlijsten invullen. Behandelaren en cliënten kunnen aan de hand daarvan bepalen of ze met de behandeling op koers liggen en of er voldoende vooruitgang wordt geboekt. Door alle ROM-data te bundelen is het ook mogelijk om de uitkomsten van behandelingen te vergelijken op het niveau van individuele beroepsbeoefenaren, afdelingen en ggz-instellingen.
5,4 procent patiënten gaat achteruit
SBG heeft dit gedaan voor curatieve behandelingen voor vergelijkbare patiëntengroepen die lijden aan een angststoornis, depressie of een somatoforme stoornis. Dat is een psychische aandoening waarbij iemand lichamelijke klachten heeft waarvoor geen lichamelijke oorzaak is gevonden. Uit de gegevens, verzameld in de periode 2012-2015, komt naar voren dat 64,7 procent van de patiënten baat heeft bij de behandeling. Bij 35,5 procent brengt de behandeling echter geen verbetering. Bij de laatste groep verandert bij 29,9 procent de ernst van de symptomen niet, terwijl 5,4 procent heeft te maken met een achteruitgang. De wetenschappelijke verantwoording is bijgevoegd als bijlage onder aan dit artikel.
Grote praktijkvariatie ggz
Voor 78 ggz-instellingen met meer dan honderd afgesloten zorgtrajecten heeft SGB de uitkomstencategorieën ‘hersteld’, ‘verbeterd’, ‘onveranderd’ en ‘verslechterd’ met elkaar vergeleken. Daarbij valt op dat er enorme praktijkvariatie is. Bij de ggz-instelling met de ongunstigste uitkomst heeft maar 35,7 procent van de cliënten baat bij de behandeling, tegen 84,2 procent bij de instelling met de gunstigste behandelresultaten. SGB-directeur Maarten Erenstein waarschuwt geen overhaaste conclusies te trekken op grond van deze cijfers over de kwaliteit van de geboden zorg. ‘Deze verschillen in behandelresultaat tussen instellingen moeten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. De uitkomst van de behandeling wordt in de ggz door veel factoren bepaald, zoals patiëntkenmerken, hoe je de uitkomst hebt vastgesteld, aard en intensiteit van de behandeling, toevallige gebeurtenissen in het leven van de patiënt, en deze opsomming is verre van compleet. Zonder kennis over eventuele verschillen in patiëntkenmerken (casemix) of meetmethodiek kunnen we nog niet vaststellen of deze verschillen een afspiegeling zijn van verschil in kwaliteit van geboden zorg tussen instellingen.’
PsyQ analyseert oorzaken verschillen
Wat ggz-instellingen wel kunnen doen is de verschillen in behandelresultaten gebruiken om zinvolle vergelijkingen te maken tussen afdelingen met vergelijkbare patiënten en behandelteams. ‘De ggz zit op een schat aan informatie, maar maakt daar nog te weinig gebruik van’, zegt Erenstein. PsyQ, een samenwerkingsverband tussen Parnassia, Lentis, Mondriaan en METggz gebruikt de ROM-data wel om achterblijvende afdelingen beter te laten presteren. ‘De cijfers zijn aanleiding voor een gesprek met afdelingen’, zegt PsyQ-directeur en psycholoog Patrick Blom in een achtergrondartikel in het april-nummer van Zorgvisie magazine. ‘Mensen gaan rechtop zitten. Niemand wil het slechtste jongetje van de klas zijn. Hoe komt het nou dat je buurman het beter doet?’
Terughoudendheid zorgverzekeraars werkt beter
SGB probeert de ROM-data te vertalen in zinvolle rapportages, waarmee instellingen zelf aan de slag kunnen om te analyseren wat er aan de hand is en zo nodig de zorg te verbeteren. Daarbij is het volgens Edwin de Beurs, psycholoog en hoogleraar ROM en Benchmarken aan de Universiteit Leiden, essentieel dat zorgverzekeraars niet te veel druk zetten op ROM. ‘Achterblijvers moeten de gelegenheid krijgen om zich te verbeteren. ROM is primair een verbetertool.’
The post Een op de drie cliënten heeft geen baat bij ggz appeared first on SIN-NL.