Quantcast
Channel: My Blog
Viewing all articles
Browse latest Browse all 2666

Berisping voor huisarts M.A.R. Duiveman, Almelo ivm overlijden patient

$
0
0

Berisping huisarts M A R Duiveman Almelo 5 dec 2017

Samenvatting
ECLI:NL:TGZRZWO:2017:194 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 076/2017
Klacht tegen huisarts gegrond, berisping.Verweerder had patiënt direct moeten laten opnemen in het ziekenhuis ongeacht of nu sprake is van een cardiale of pulmonale oorzaak van de door hem geconstateerde centrale cyanose, of tenminste na de gift diuretica een strikte regie voeren, met bijvoorbeeld evaluatie van het effect na een uur. Het door verweerder ingestelde beleid is niet conform de professionele standaarden en kan de tuchtrechtelijke toets niet doorstaan.
Verweerder heeft – ook uitgaande van de door hem gehanteerde werkdiagnose – een verkeerd beleid gevoerd en onvoldoende regie betracht jegens patiënt. Verweerder heeft een groot risico genomen door patiënt niet in te sturen of de patiënt na een uur te herbeoordelen.
Datum uitspraak: 05-12-2017 Datum publicatie: 05-12-2017 ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:194

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 5 december 2017 naar aanleiding van de op 11 april 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C, huisarts, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. C.J. de Wever, verbonden aan de VvAA te Utrecht,
v e r w e e r d e r
1.   HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
–         het klaagschrift met de bijlagen, mede ondertekend door D;
–         het verweerschrift met de bijlagen;
–         het e-mailbericht van gemachtigde van verweerder met bijlage van 26 juli 2017;
–         het e-mailbericht van gemachtigde van verweerder met bijlage van 28 juli 2017.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 3 november 2017, alwaar zijn verschenen klager en verweerder. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2.   DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager klaagt over de behandeling van zijn vader (hierna: patiënt), geboren in 1948 en overleden op 26 januari 2017.
Verweerder was op zondag 22 januari 2017 dienstdoende huisarts op de huisartsenpost.
Verweerder zag patiënt op zondag 22 januari 2017, omstreeks 10 uur in de ochtend, in verband met benauwdheidsklachten. In het elektronisch patiëntendossier werd opgetekend, voor zover thans relevant voor de klacht:
“(…)HA  Klacht/beloop: Vrouw belt: 1,5 week ziek. Benauwd, mn bij inspanning.
Pijnlijke opgezette benen. Van ha kuur gekregen, is op. Vrijdag opnieuw contact, moest nog afwachten. Vannacht 1,5 uur op de trap gezeten, lukte niet om naar boven te gaan. Vannacht slijm gebraakt. Diarree. Drinkt veel,droge mond. Hulpvraag: Wil zo nacht niet in.
Voorgeschiedenis:hypertensie, hypercol. Med icatie: Algemeen:
Objectief at dyspnoisch. Sat66! blauwe vingers en voeten. oedeem+ cor;gb pulm:gb t.37.5 oor
Evaluatie dec. cordis
ICPC (E-regel)K 77 – Decompensatio cordis
Plan burinex gespoten. morgen verder beleid eigen huisarts of indien het niet  goed gaat eerder contact
Recepten
bumetanide injvlst 0,5mg/ml amp 4 ml 4.0ML”.
Aan het begin van de avond is patiënt op verzoek van diens echtgenote weer gezien door een arts van de huisartsenpost. Deze constateerde dat patiënt fors cyanotisch was, met fors crepiteren beiderzijds bij een saturatie van 73%. Hij stelde als werkdiagnose asthma cardiale, gaf furosemide en zond patiënt in voor de CCU.
Enige dagen later is patiënt overleden aan longembolieën. 

3.   HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder een onjuiste diagnose heeft gesteld en een objectief gegeven van de saturatiemeter terzijde heeft geschoven waardoor patiënt te laat medische zorg heeft gekregen.
Ter zitting heeft klager meegedeeld, mede gelet op de brief van verweerder van 10 april 2017, niet langer een oordeel te vragen over de initiële klacht dat verweerder niet gereageerd heeft op de brieven van klager.

4.   HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij twijfels heeft omtrent de ontvankelijkheid van klager. Patiënt was een ernstig zieke man op hoge leeftijd, met wie nader contact slechts uiterst moeizaam te verkrijgen was. Niet is gebleken dat patiënt deze tuchtklacht gewild zou hebben.
Verweerder heeft patiënt als dienstdoende huisarts van de huisartsenpost gezien vanwege benauwdheidsklachten. Verweerder heeft een saturatiemeting gedaan en getracht een beeld te krijgen van het zuurstofgehalte bij patiënt. Een meting is echter lang niet altijd betrouwbaar. In casu heeft verweerder vooral acht geslagen op de check van de huid en slijmvliezen, zonder zich blind te willen staren op de uitslag van de meting. Er was sprake van een sterk gedecompenseerde cyanotische patiënt. Verweerder heeft diuretica toegediend om vochtafdrijving te realiseren ter vermindering van benauwdheid. Het effect van de medicatie diende aan de HAP te worden gemeld.

5.   DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Gelet op artikel 65, eerste lid onder a, van de Wet BIG wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht,  onder meer van een rechtstreeks belanghebbende. Het Centraal Tuchtcollege heeft met betrekking tot de toepassing van deze bepaling in zijn beslissing van 13 augustus 2013,ECLI:NL:TGZCTG:2013:130,overwogen dat het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen ten aanzien van de medische behandeling van een overleden patiënt niet berust op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt, met gevolg dat van belang is of degene die klaagt daardoor die veronderstelde wil van de overleden patiënt uitdrukt.
De moeder van klager, levensgezel van de patiënt, heeft het klaagschrift mede ondertekend. Verweerder heeft slechts gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die twijfels doen rijzen omtrent de op deze wijze kenbaar gemaakte veronderstelde wil van patiënt en het college is ook overigens niets gebleken uit het dossier waaruit afgeleid zou kunnen worden dat patiënt (bij leven) geen klacht tegen verweerder had willen indienen.
Klager is ontvankelijk in de door hem ingediende tuchtklacht.
5.2
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3
Verweerder werd als dienstdoende huisarts tijdens zijn dienst bij de HAP verzocht een visite af te leggen bij patiënt in verband met benauwdheidsklachten. Verweerder trof
– naar eigen zeggen – een benauwde patiënt aan, waarbij gezien de aangetroffen situatie er sprake was van een al langer bestaand probleem ten aanzien van de decompensatie. In de door verweerder gemaakte aantekeningen staat: “Voorgeschiedenis: hypertensie, hypercol. Objectief wat dyspnoisch. Sat66! blauwe vingers en voeten. oedeem+ cor;gb pulm:         gb t.37.5 oor”. Ter zitting en in zijn verweerschrift geeft verweerder aan dat sprake was van centrale cyanose, ademfrequentie van ongeveer 20 per minuut. Met als werkdiagnose decompensatio cordis heeft hij burinex (diureticum) toegediend met het advies contact op te nemen indien het niet beter werd en anders de volgende dag de eigen huisarts te consulteren.
De door verweerder beschreven bevindingen lijken niet te passen bij de gestelde werkdiagnose van al langer bestaande decompensatio cordis. Dat sprake was bij patiënt van de door verweerder genoemde ademhalingsfrequentie van 20, zoals ter zitting door hem verklaard, is niet aannemelijk geworden. Bij (links-) decompensatio cordis met centrale cyanose zouden bij longonderzoek crepitaties moeten worden gehoord en is een ademfrequentie van 20/min onwaarschijnlijk. Bij de bevinding van centrale cyanose zou de werkdiagnose neerkomen op ernstige (links-) decompensatio cordis c.q een asthma cardiale. Verweerder heeft door de voorgeschiedenis niet uit te vragen zichzelf de kans ontnomen om kennis te nemen van de door patiënt doorgemaakte eerdere trombose in de benen, na een bedrijfsongeval. Als hij dat gedaan zou hebben had hij de mogelijkheid gehad om ook een longembolie in zijn differentiaal diagnose op te nemen. Verweerder had de anamnese en met name de voorgeschiedenis nader moeten uitvragen en had, zeker nu in de melding was opgenomen dat patiënt anderhalve week ziek was, pijnlijke benen had en in de nacht voorafgaande aan de visite achteruit gegaan was, niet zonder meer van een chronisch cardiaal probleem mogen uitgaan. Hij had hierin het ziektebeloop met een acute verslechtering van symptomen moeten herkennen.
De lage saturatiemeting, die verweerder ten onrechte bij zijn beoordeling heeft gepasseerd, was wel degelijk een bevestiging van de ernst van de benauwdheid van patiënt. Nu kan de diagnostiek van de ernstig kortademige patiënt lastig zijn, desondanks, zou verweerder hoe dan ook een centraal cyanotische patiënt, wijzend op een ernstig zuurstoftekort, actiever hebben moeten behandelen. Verweerder had patiënt direct moeten laten opnemen in het ziekenhuis ongeacht of nu sprake is van een cardiale of pulmonale oorzaak, of tenminste na de gift diuretica een strikte regie voeren, met bijvoorbeeld evaluatie van het effect na een uur.
Het door verweerder ingestelde beleid is niet conform de professionele standaarden en kan de tuchtrechtelijke toets niet doorstaan.
De klacht is, gelet op het voorgaande, gegrond.
5.4
Ten aanzien van de maatregel overweegt het college als volgt. De anamnese van verweerder was onvoldoende, het lichamelijk onderzoek eveneens.
Verweerder heeft
– ook uitgaande van de door hem gehanteerde werkdiagnose – een verkeerd beleid gevoerd en onvoldoende regie betracht jegens patiënt. Verweerder heeft een groot risico genomen door patiënt niet in te sturen of de patiënt na een uur te herbeoordelen, wat hij mogelijk had kunnen voorkomen bij zorgvuldige anamnese en onderzoek.
Verweerder heeft daarmee ernstig onprofessioneel gehandeld waarbij ter zitting en in het verweerschrift onvoldoende reflectie op zijn eigen handelen, waaronder de door hem gehanteerde differentiaal diagnose, is gebleken. Gelet hierop acht het college een berisping passend en geboden.

6.    DE BESLISSING
Het college berispt verweerder.
Aldus gedaan door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.L. Smit, lid-jurist,
P. Jongerius, dr. P.J. Wahab en dr. B. Kreike, leden-artsen, in tegenwoordigheid van
mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

Voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Het bericht Berisping voor huisarts M.A.R. Duiveman, Almelo ivm overlijden patient verscheen eerst op SIN-NL.


Viewing all articles
Browse latest Browse all 2666