Quantcast
Channel: My Blog
Viewing all 2666 articles
Browse latest View live

Gegevens tweeduizend AMC-patiënten waren toegankelijk door lek

$
0
0
Gevoelige gegevens van 2.385 patiënten van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam zijn via internet toegankelijk geweest door een beveiligingslek. Voor zover bekend hebben kwaadwillenden het lek niet misbruikt.

Beveiligingsonderzoeker Nelson Berg ontdekte het lek in het afsprakensysteem van de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie.

“Ik ging een afspraak maken om mijn verstandskies te laten trekken. Een half uur later zat ik in de database”, zegt hij tegen NU.nl. Berg vond eerder grote lekken in de systemen van de Universiteit van Amsterdam, Hogeschool van Amsterdam en de kamerverhuursite Kamernet.

De afsprakensite van het AMC werd beheerd door een apart bedrijf. In de getroffen database stonden namen, post- en e-mailadressen, burgerservicenummers, verzekeringsgegevens, contactgegevens van huis- en tandartsen en de reden waarom mensen een afspraak wilden maken. Dat zijn bijzondere persoonsgegevens onder de Nederlandse wet, en bedrijven zijn verplicht om zulke data extra goed te bewaken.

Excuses

Het AMC heeft de getroffen patiënten per e-mail geïnformeerd over de hack. “Dit had nooit mogen gebeuren”, schrijft het ziekenhuis. “We vinden het zeer vervelend en bieden u er onze oprechte excuses voor aan.”

Een woordvoerder zegt dat het bewuste afsprakensysteem niet op andere afdelingen in gebruik was. De kwetsbare pagina is direct offline gehaald toen de melding van Berg binnenkwam. Afspraken moeten nu telefonisch worden gemaakt.

Het AMC heeft alle externe sites die het ziekenhuis gebruikt laten controleren en daar geen verdere beveiligingslekken aangetroffen. Het lek is gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens, zoals wettelijk verplicht is.

Rode vlag

In de e-mail aan patiënten schrijft het AMC dat er geen reden is om te denken dat kwaadwillenden toegang hebben gehad tot de database, maar de woordvoerder kon niet zeggen of er logbestanden werden bijgehouden waarin te zien is wie toegang had.

Volgens Berg was het voor technisch vaardige mensen makkelijk om te zien dat er iets mis was met de afsprakensite, omdat er een beveiligingswaarschuwing zichtbaar was in de browser. “Je zou denken dat ze die rode vlag ‘hack mij’ eruit zouden halen. Ik was er niet eens naar op zoek, ik wilde gewoon mijn verstandskies laten verwijderen.”

De gebruikte software was bij nog drie andere bedrijven in gebruik die volgens Berg minder gevoelige gegevens verwerken. Ook bij deze bedrijven is het lek gemeld.

The post Gegevens tweeduizend AMC-patiënten waren toegankelijk door lek appeared first on SIN-NL.


Daklozen wegsturen uit ziekenhuis vanaf nu verleden tijd

$
0
0

Lasser John Harmsen was dakloos toen hij in 2015 van acht hoog naar beneden viel. “De arts moest mij kreupel laten worden, alleen omdat ik geen vaste woon- of verblijfplaats had en daardoor onverzekerd was”, zegt de 36-jarige Rotterdammer.

De artsen zetten zijn linkerbeen in het gips en behandelden hem totdat hij buiten levensgevaar was. “Daarna werd mijn zus opgebeld met de vraag of ze me uit het ziekenhuis wilde ophalen.” Hij was naar eigen zeggen pas weer welkom zodra hij een zorgverzekering had afgesloten.

Vandaag gaat een nieuwe regeling in die een eind moet maken aan wat John en andere daklozen is overkomen. Artsen, apothekers en ziekenhuizen krijgen vanaf dan de zorg die ze verlenen aan onverzekerden vergoed van de overheid.

John Harmsen in zijn ziekenhuisbed John Harmsen

Het werd ook wel tijd dat er een oplossing kwam voor de kwetsbare groep mensen, vindt straatdokter Marcel Slockers. Hij verleent zorg in de Rotterdamse daklozenopvang Havenzicht, waar de helft van alle binnenkomers onverzekerd is. “Zij hebben geen vast adres en vallen sinds een besluit van het ministerie van Volksgezondheid in 2014 buiten het verzekeringssysteem.”

Daklozen met suikerziekte die verstoken blijven van insuline, of hiv-patiënten die hun aidsremmers niet krijgen; schandalig noemde Slockers het al in 2015. Ook de GGD merkte toen dat de omvang van het probleem steeds groter werd.

De precieze omvang is onduidelijk, omdat de daklozen niet geregistreerd staan. Volgens een telling van de gemeente Rotterdam zouden er in de stad zeker tweeduizend ‘bankslapers’ zijn. Mensen die al dan niet tijdelijk bij vrienden of familie op de bank slapen. Bijvoorbeeld door schulden of verslavingen, maar ook door stukgelopen relaties of problemen met woningcorporaties. Zij kunnen zich niet inschrijven voor een verzekering.

Hoe werkt de oplossing?

Vanaf 1 maart kunnen artsen en apothekers onverzekerde patiënten aanmelden bij de website meldpuntonverzekerdenzorg.nl. De behandeling wordt dan vergoed, ook als de persoon het zelf niet kan betalen. De GGD kijkt daarna of er meer hulp nodig is en of er toch een zorgverzekering kan worden afgesloten.

De subsidiepot van het ministerie van VWS blijft tot 2022 beschikbaar. De regeling geldt niet voor illegalen of immigranten, daar is een andere regeling voor.

Nu is het vooral een kwestie van het nieuws over de regeling verspreiden, zegt de straatdokter. “De zorginstellingen die hiermee te maken krijgen, moeten het zo snel mogelijk te weten komen. En voor de GGD wordt het een hele klus om al deze mensen te registeren.”

Het is volgens Slockers dan ook te vroeg om te zeggen of de regeling een succes zal worden. Zodra het eenmaal loopt wordt het tijd voor een kritische evaluatie, zegt hij.

Verwarde personen

De subsidiepot kan volgens de straatdokter ook bijdragen aan een oplossing voor de toenemende problemen met verwarde personen op straat. “Denk aan zo’n verwarde meneer in het park”, zegt Slockers. “De burgemeester zegt dat de ggz hem moet helpen, maar die wacht liever tot de man eerst verzekerd is. Voor dit soort gevallen is de nieuwe regeling goed nieuws.”

Ook een gebrek aan medicatie kan leiden tot verward gedrag. “Mensen die suikerziekte hebben, kunnen in de war raken door een gebrek aan insuline”, zegt Slockers. Een probleem dat vanaf 1 maart verleden tijd zou moeten zijn.

John Harmsen met straatdokter Marcel Slockers John Harmsen

Terug naar het verhaal van John. De zus van de Rotterdammer kreeg het voor elkaar hem binnen een week na het ongeluk alsnog te verzekeren. Daarna is hij zeven keer onder het mes gegaan. “Omdat ik niet van tevoren verzekerd was, had ik geen recht op een revalidatiecentrum.”

Hij had onder meer twee verbrijzelde voeten en onderbenen, een gebroken rechterknie, twee klaplongen en een gebroken heup. “Ik kreeg te horen dat ik nooit meer zou kunnen lopen”, zegt John.

‘Mooiste cadeau’

Toch gaat het nu behoorlijk goed met hem, zegt de Rotterdammer. Binnenshuis loopt hij zonder hulpmiddelen, op straat gebruikt hij twee krukken of een rolstoel. “Door mijn ervaringen te delen hoop ik anderen aan te sporen hun leven niet zo bergafwaarts te laten gaan als het mijne.”

De begindatum van de subsidieregeling (1 maart) valt toevallig samen met Johns verjaardag. “Ik kan me geen mooier cadeau bedenken”, zegt hij lachend. “De vlag mag wat mij betreft wel uit.”

The post Daklozen wegsturen uit ziekenhuis vanaf nu verleden tijd appeared first on SIN-NL.

‘Overgewicht zou kans op kanker volgens onderzoekers vergroten’

$
0
0

Mensen die vijf kilo zwaarder zijn dan normaal, zouden volgens onderzoekers 50 procent meer kans op het krijgen van kanker hebben.

Het onderzoeksteam vergeleek 204 studies die keken naar de link tussen de Body Mass Index (BMI), gewichtstoename, tailleomvang en 36 soorten kanker.

Volgens het World Cancer Research Fund (WCRF), die het onderzoek subsidieerde, zouden in Groot-Brittanië rond de 25.000 kankergevallen voorkomen kunnen worden, als iedereen een normaal gewicht zou hebben.

Hoofd van het onderzoek, Dr Panagiota Mitrou, zegt: “Naast niet roken, is het hebben van een gezond gewicht het belangrijkste om het risico op kanker te verminderen. Obesitas is wereldwijd een steeds groter probleem aan het worden en het is ontzettend belangrijk dat het bestrijden hiervan de hoogste prioriteit krijgt”, aldus de onderzoeker.

The post ‘Overgewicht zou kans op kanker volgens onderzoekers vergroten’ appeared first on SIN-NL.

Kuzu: in elk ziekenhuis moet een tolk komen

$
0
0

In het NOS Radio 1 Journaal erkende hij wel dat hij zijn woorden zorgvuldiger had moeten kiezen toen hij zei dat artsen soms eerder stoppen met de behandeling van patiënten met een migrantenachtergrond. Artsen vinden die opmerkingen ongefundeerd en schadelijk.

Kwaad daglicht

“Veel artsen zijn dag en nacht aan het werk voor de patiënt. Het was niet bedoeld om artsen in een kwaad daglicht te stellen”, aldus Kuzu.

Volgens hem komt het alleen door taalbarrières dat artsen de klachten van patienten niet goed begrijpen, waardoor er in de jaren 60 en 70 wel eens grote medische missers zijn voorgekomen.

Kuzu zegt drie voorbeelden te kennen van gevallen waarin het door een communicatieprobleem slecht afliep met een patiënt. In een geval ging het om een longpatiënt.

Een verplichte tolk in ieder ziekenhuis, of in ieder geval een verplichte tolkenvergoeding, zou de oplossing zijn voor het probleem. De tolk zou in ieder geval Turks en Arabisch moeten spreken.

The post Kuzu: in elk ziekenhuis moet een tolk komen appeared first on SIN-NL.

NAM is ook aansprakelijk voor psychische schade

$
0
0

De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) is ook aansprakelijk voor immateriële schade van een groep inwoners van het door aardbevingen getroffen in Groningen en moet deze immateriële schade vergoeden. Tot deze uitspraak is de rechtbank in Assen gekomen.

De NAM draait al op voor zichtbare aardbevingsschade aan woningen en andere gebouwen. Een groep van 127 inwoners van het Groningenveld stapte naar de rechter om een principe-uitspraak te krijgen over de vraag of de NAM aansprakelijk is voor andere, niet tastbare schade. Zo hebben mensen lichamelijke en psychische klachten. Velen kampen met een burn-out, hebben last van angst of stress en maken zich zorgen over hun woning die minder waard is geworden.

Zeer belastend

De rechter vindt dat duidelijk is dat de aardbevingen “diep ingrijpen in levens” en veel inwoners de situatie als “zeer belastend” ervaren. De NAM maakte een onrechtmatige inbreuk op hun ongestoorde woongenot, aldus de rechtbank. Of mensen recht hebben op een schadevergoeding en de hoogte daarvan, moet in afzonderlijke rechtszaken worden vastgesteld.

Advocaat Pieter Huitema die de zaak aanspande namens de 127 Groningers verwacht dat zo’n tachtig van hen na de uitspraak een schadeclaim kunnen indienen. “In theorie gaat het echter in het hele aardbevingsgebied om duizenden, misschien wel tienduizenden mensen die geestelijk lijden en met een doktersverklaring hun immateriële schade vergoed kunnen krijgen.”

Aantasting in de persoon

De rechtbank oordeelt dat voor het deel van het Groningenveld gesproken kan worden van een situatie waarin door de NAM een ernstige inbreuk wordt gemaakt op een fundamenteel persoonlijkheidsrecht, namelijk het recht op een ongestoord woongenot. “Ook zonder dat er sprake is van geestelijk letsel leidt dit tot aantasting in de persoon, bij degenen die daardoor persoonlijk gevoelens van angst, zorg en psychisch onbehagen ervaren.”

De rechtbank constateert dat velen bang zijn voor hun veiligheid, spanningen ervaren en in hun dagelijks leven met de gevolgen van de aardbevingen worden geconfronteerd. “Deze overlast overschrijdt gezien de aard, de ernst en de duur daarvan de grenzen van hetgeen eisers in het maatschappelijk verkeer als ‘gewone’ hinder hebben te accepteren en vormt een inbreuk op hun eigendomsrechten en op hun recht op ongestoord woongenot.” (ANP/ Skipr)

The post NAM is ook aansprakelijk voor psychische schade appeared first on SIN-NL.

Zembla 1.3.2017: Revalidatie instelling Ciran sjoemelt met declaraties

$
0
0

‘Zorginstelling Ciran rommelt met declaraties, moet tonnen terugbetalen’

Zorgverzekeraars willen geld terug van Ciran omdat deze zorginstelling zou sjoemelen met revalidatiedeclaraties. Er zou te veel geld in rekening worden gebracht voor de intake en revalidatiezorg van patiënten.

Per cliënt gaat het soms om honderden euro’s extra. Dat meldt het tv-programma Zembla.

Tonnen terugbetalen

Zorgverzekeraar Zilveren Kruis deed onderzoek naar het declaratiegedrag. Ciran zal volgens een woordvoerder van de verzekeraar tonnen moeten terugbetalen. Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bevestigt dat Ciran ‘in beeld’ is na signalen van patiënten. Ciran zelf wil nog niet inhoudelijk reageren: “Dat zou prematuur zijn. We gaan eerst kijken en declaraties zijn een vrij breed begrip.”

Ciran is een revalidatie-instelling met negentien vestigingen. Jaarlijks worden hier vierduizend patiënten behandeld.

Workshop bij Tibetaans instituut

Zembla sprak met patiënten en (voormalige) medewerkers van Ciran. Ze hebben nogal wat klachten over de instelling. Die gaan niet alleen over de hoogte van de rekeningen maar ook over de bijzondere visie van waaruit de instelling werkt. Zo gaan cliënten naar een Tibetaans instituut voor een workshop.

Revalidatiezorg wordt betaald uit de basisverzekering. Het zou bij Ciran onder meer fout gaan met de uren die worden gedeclareerd voor de intake.

——————–

‘Ciran sjoemelt met declaraties revalidatie’

bron: skipr.nl 1 maart 2017
De zorginstelling Ciran brengt te veel geld in rekening voor de intake en revalidatiezorg van patiënten. Per cliënt gaat het soms om honderden euro’s extra. Zorgverzekeraars als Zilveren Kruis en DSW hebben daardoor mogelijk tonnen per jaar te veel betaald. Ze willen dat geld terug van Ciran. Dat meldt het tv-programma Zembla woensdag.

Zilveren Kruis heeft onderzoek gedaan naar het declaratiegedrag, bevestigt een woordvoerster aan het ANP. Ciran zal volgens haar tonnen aan geld moeten terugbetalen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bevestigt eveneens dat Ciran “in beeld” is na signalen van patiënten. Ciran zelf wil nog niet inhoudelijk reageren: “Dat zou prematuur zijn. We gaan eerst kijken en declaraties zijn een vrij breed begrip.”

Zembla sprak met 22 patiënten en veertien (voormalige) medewerkers van Ciran, een revalidatie-instelling met negentien vestigingen. Jaarlijks worden hier vierduizend patiënten behandeld. De ondervraagden hebben nogal wat klachten over de instelling. Die gaan niet alleen over de hoogte van de rekeningen maar ook over de bijzondere visie van waaruit de instelling werkt. Zo gaan cliënten naar een Tibetaans instituut voor een workshop.

Revalidatiezorg wordt betaald uit de basisverzekering. Het zou bij Ciran onder meer fout gaan met de uren die worden gedeclareerd voor de intake. (ANP)
————————–

  • Zorgverzekeraars in conflict met zorginstelling over dubieuze declaraties

    Volgens zorgverzekeraars, waaronder Zilveren Kruis en VGZ, brengt revalidatie-instelling Ciran voor intakeprocedures en behandelingen dubieuze bedragen in rekening. Volgens Zilveren Kruis worden er per intake honderden euro’s teveel in rekening gebracht. De kosten van de intake worden vergoed uit de basisverzekering. Dit blijkt uit onderzoek van ZEMBLA. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is op de hoogte van deze kwestie. Ze vindt de situatie ‘onacceptabel’ en is een onderzoek gestart. Zorgverzekeraar DSW stelt ook dat Ciran ‘medisch specialistische revalidatie’ declareert maar die zorg niet levert. DSW zegt dat ze daardoor 600.000 euro zorggeld per jaar ten onrechte zou moeten uitkeren. Zilveren Kruis gaat geld terugvorderen van Ciran.

    ZEMBLA spreekt de afgelopen maanden met 22 patiënten en 14 (oud-)medewerkers van Ciran. Allemaal uiten ze ernstige tot zeer ernstige klachten over deze zorginstelling. Klachten over declaraties en over behandelingen. De revalidatie-instelling heeft 19 vestigingen, behandelt jaarlijks ruim 4000 patiënten en heeft een jaaromzet van ruim 40 miljoen euro.

    Declaraties
    Voordat een patiënt bij Ciran in behandeling gaat is er een intakeprocedure. Als de patiënt besluit om daarna toch niet in behandeling te gaan, heeft Ciran volgens de zorgwet het recht om de uren die aan de intake zijn besteed bij de zorgverzekeraar te declareren.

    Volgens de Diagnose Behandel Combinatie (DBC) zijn er twee tarieven die gedeclareerd zouden kunnen worden voor een intake. Namelijk één voor een intake die minder dan 9 uren duurt, van ruim 800 euro, en 2450 euro voor een intake die meer dan 9 uren duurt. Ciran declareert op grote schaal meer dan 9 uur. Verschillende patiënten vertellen dat Ciran sjoemelt met de intake uren zodat het hoogste tarief kan worden gedeclareerd.

    Rechtmatigheidsonderzoek
    Zilveren Kruis heeft naar aanleiding van de klachten een ‘rechtmatigheidsonderzoek’ gedaan en laat ZEMBLA weten geld terug te vorderen van Ciran: “Vanaf 1 januari worden de juiste tarieven gedeclareerd indien er alleen een intake is geweest”, aldus de woordvoerder. Verzekeraar VGZ meldt dat zij ook een onderzoek is begonnen. “Coöperatie VGZ kreeg al eerder signalen van individuele verzekerden over deze aanbieder. In het belang van het onderzoek kunnen we daar nu niet verder op ingaan”, stelt een woordvoerder.

    Bij ZEMBLA is bekend dat nog minstens één andere grote zorgverzekeraar kritisch naar de declaraties van Ciran kijkt. De NZa laat ZEMBLA weten ook onderzoek te doen en op de hoogte te zijn van de te hoge intakerekeningen van Ciran. De autoriteit vindt de situatie ‘onacceptabel’:

    “Daarom ontwikkelt de NZa nieuwe regelgeving. De Zorgautoriteit werkt samen met de branchepartijen, zoals Zorgverzekeraars Nederland en de Vereniging Revalidatieartsen, actief aan een goede oplossing.”

    De NZa roept patiënten met klachten over de declaraties van Ciran op zich te melden.

    Tibetaans instituut
    Ciran behandelt patiënten die zijn doorverwezen door bedrijfsarts, huisarts of specialist. Meestal mensen met chronische pijn- en vermoeidheidsklachten.
    Ciran wil revalidatiezorg benaderen vanuit een ‘innovatieve, meerdimensionale visie’.
    Hun missie: ‘van geloof naar bewijs’, zo staat op hun website. Patiënten verblijven tijdens hun behandeling van 16 weken ook een weekend in een Tibetaans instituut voor een ‘seminar levenskunst’. Daar krijgen ze les van een monnik in de boeddhistische levenswijze.

    “Ik zei al meteen dat dat niet mijn ding was, niet mijn levensvisie, en dat ik daar niet naar toe wilde. Maar ik moest daar wel heen”, zegt een oud-patiënt in ZEMBLA. Volgens emeritus hoogleraar neurologie Rien Vermeulen, verbonden aan het AMC, heeft dit niets met goede zorg te maken. “Ik vind het eigenlijk kwakzalverij.”

    Intake via de webcam
    Het Zorginstituut Nederland bepaalt dat, zodra er volgens richtlijnen uit het beroepskader wordt gewerkt, de zorg vergoed wordt via de basisverzekering. Maar dan moet de revalidatiearts de patiënt tijdens het gehele traject drie keer fysiek ontmoeten. Tijdens de intake, de tussentijdse evaluatie en het eindgesprek. Uit onderzoek van ZEMBLA blijkt dat Ciran zich niet houdt aan de richtlijnen. Revalidatieartsen voeren op grote schaal intakegesprekken via de webcam.

    Professor Hans Rietman, revalidatiearts en voorzitter van de Vereniging Van Revalidatieartsen, wijst dit af. “Je kunt je afvragen of het dan wel medisch specialistische revalidatie is. En dan vind ik ook dat je je wel degelijk mag afvragen of je dat als zodanig mag declareren bij de zorgverzekeraars.”

    De vergoedingen voor de medisch specialistische revalidatie zorg zijn ongeveer twee keer zo hoog. Volgens DSW kost dit haar op jaarbasis 600.000 euro als de dure variant moet worden betaald. En betaalt sinds 2014 nog maar de helft van de gedeclareerde bedragen uit. “In een aantal gevallen die we hebben bekeken bleek dat de revalidatiearts voor hoogstens één procent van de tijd bij de behandeling betrokken was”, stelt DSW-directeur Chris Oomen. “Dan kun je het moeilijk medisch specialistische zorg noemen.” Ciran is het daar niet mee eens en heeft een rechtszaak tegen DSW aangespannen. Die procedure loopt nog en de uitspraak wordt pas eind dit jaar verwacht.

    Klachten aandikken en erger maken
    Meerdere oud-werknemers vertellen ZEMBLA dat jonge fysiotherapeuten en psychologen van Ciran alles wat ze tijdens hun studie hebben geleerd moeten vergeten. “Er was maar een methode: de Ciran-methode. Alles is eigenlijk op te lossen door maar anders te denken”, aldus een oud-psycholoog van Ciran. Patiënten vertellen dat ze na de behandeling van Ciran ‘er slechter aan toe zijn’ dan voor de behandeling. Ook zeggen ze dat ze van Ciran tijdens de intake klachten moesten ‘aandikken’ en ‘erger maken’ en dan vooral hun psychische klachten.

    Volgens oud-medewerkers heeft dat te maken met het verdienmodel van Ciran. Lichamelijke klachten worden door de fysiotherapeut behandeld. Met het opvoeren van psychische klachten kan Ciran ook een psycholoog inzetten voor de behandeling. Hierdoor is er sprake van zogenoemde multidisciplinaire zorg. Omdat Ciran er ook nog een revalidatiearts, een medisch specialist, bij betrekt, is er uiteindelijk sprake van medisch specialistische revalidatie.

    Ciran wil ZEMBLA geen interview op camera geven. In een schriftelijke reactie zegt Ciran uit privacyoverwegingen niet in te willen gaan op de klachten van de patiënten en (oud-) medewerkers. Ook wil Ciran geen commentaar geven op de conflicten met de zorgverzekeraars. Verder laat ze weten dat de revalidatiearts ‘ten minste drie keer’ in het hele traject betrokken is en dat Ciran declareert volgens de NZa-normen.

    ZEMBLA – ‘Beter worden van ziek zijn’ om 21.15 uur woensdag 1 maart 2017 VARA NPO 2

The post Zembla 1.3.2017: Revalidatie instelling Ciran sjoemelt met declaraties appeared first on SIN-NL.

Voorzitters KNMG van der Gaag en rechtbank Midden-Nederland Uniken Venema traden af ivm doofpot.

$
0
0

Ter herinnering.

Precies 1 jaar geleden 1 maart 2016  traden voorzitter KNMG Prof dr RJ vd Gaag en voorzitter rechtbank Midden Nederland H. Uniken Venema af ivm  belangenverstrengeling bij gerechtelijke procedures aangespannen door neuroloog Kuks, UMCG. Dit betreft een jarenlange doofpot.
De klokkenluidster Mr Sophie Hankes,  is nog steeds voorzitter van de stichting SIN-NL ter verbetering van de positie van slachtoffers van medische fouten.
Zij werd via corrupte rechters juridisch en financieel aantoonbaar op onrechtmatige wijze veroordeeld, oa tot betalen van een dwangsom van 150.000 euro aan neuroloog Kuks wegens publicatie van wetenschappelijke artikelen, brieven van artsen over de gevolgen van een ernstige medische fout door neurochirurgen Prof M.  Samii en dr M.  Tatagiba.
Jan Kuks functioneert nog steeds als neuroloog in het UMC Groningen.

www.zwartelijstrechters.org
Mr. H. Uniken Venema
In het kort

Mr. H. Uniken Venema trad op 1 maart 2016 af als president-rechter van de rechtbank Midden Nederland. Rechters worden voor het leven benoemd, dus het tussentijds terugtreden als rechter is zeer ongebruikelijk!

Mr. H. Uniken Venema had op 4 manieren familiebanden met arts J. Kuks die Mr Sophie Hankes, voorzitter stichting SIN-NL en  slachtoffer van medische fout, aanklaagde. Uniken Venema kwam niet opdagen bij de zitting van het kort geding omdat hij per fax gewaarschuwd was door de advocate van Sophie Hankes.
Samenvatting

Neuroloog Kuks begon febr. 2011 een kort geding tegen Mr Sophie Hankes om  de hele website  drkuks.com met feiten en documenten van internet te halen.

Ondanks 4 directe en indirecte familiebanden met dr Kuks wees president van de rechtbank Utrecht Mr.H.Uniken Venema dit kort geding aan zichzelf als rechter toe. De advocate van Mr Sophie Hankes waarschuwde de president per fax over deze 4 familiebanden –zonder toestemming van S R Hankes– en Mr.H.Uniken Venema trok zich terug als rechter zonder de brief te beantwoorden. Hij zond Mr H.M.M. Steenberghe als rechter.

Rechtbankpresident Mr Uniken Venema had dit kort geding nooit aan zichzelf mogen toewijzen:
Rechtbankpresident Mr Uniken Venema verzweeg familiebanden met eiser falend arts Kuks en de medische sector.

Rechtbankpresident Mr Uniken Venema schond dus:
Leidraad onpartijdigheid rechter
Gedragscode Rechtspraak
Artikel 6 EVRM

De vier familiebanden van president-rechter Uniken Venema met dr Kuks ten tijde van de rechtszaak 2011:
– zijn bloedeigen nichtje Werna studeerde geneeskunde in Groningen bij neuroloog Kuks
– zijn eigen echtgenote werkt als psychologe al 16 jaar bij het UMC Utrecht
– zijn dochter werkt bij het revalidatiecentrum de Hoogstraat in Utrecht
– zijn vermoedelijke schoonzuster werd per 1.4.2011 directeur van de School of Public and Occupational Health.
——————-
SIN-NL KNMG voorzitter dr R-J van der Gaag treedt terug per 1-3-2016

Voorzitter KNMG dr R-J van der Gaag treedt terug per 1.3.2016
29 februari 2016 – Auteur: Skipr Redactie – Bron: skipr.nl

Commentaar SIN-NL
Zeer opmerkelijk en zolang SIN-NL meedraait als stakeholder in de medische sector nog niet eerder voorgekomen: de voorzitter van de artsenorganisatie KNMG, arts en medisch specialist maakt zijn termijn niet af en treedt – om vage redenen- plotseling vervroegd af.
Wellicht is zijn besluit beinvloed door zijn recente ontmaskering door SIN-NL als buurman van de rechter-raadsheer Mr H. Wammes van het Gerechtshof Arnhem dat in medische zaken bewijsmateriaal volledig negeerde ten gunste van falende artsen?
Zie De leugens van dr Kuks en corrupte rechters mini-docu 6.20-7.33 2016 homepagina www.sin-nl.org
———-
Voorzitter KNMG treedt terug

De voorzitter van de artsenfederatie KNMG, Rutger Jan van der Gaag, doet in overleg met het federatiebestuur per 1 maart 2016 een stap terug. Vanaf die dag is René Héman waarnemend voorzitter, maakt de federatie bekend.
Héman is als voorzitter van de KAMG al lid van het federatie- en dagelijks bestuur van de KNMG. Om de continuïteit te waarborgen heeft het federatiebestuur besloten om René Héman uit eigen bestuurlijke kring als tijdelijke opvolger te benoemen.

Het federatiebestuur en de directie van de KNMG respecteren het besluit van Van der Gaag en zijn hem daar erkentelijk voor.
In het voorjaar maakt de KNMG meer bekend over de procedure die zal leiden tot een nieuwe -voorzitter.

The post Voorzitters KNMG van der Gaag en rechtbank Midden-Nederland Uniken Venema traden af ivm doofpot. appeared first on SIN-NL.

Brits onderzoek: Artsen merken signalen naderende hartaanval niet altijd op

$
0
0

Een op de zes mensen die overlijdt na een hartaanval zou voorsignalen vertonen die niet opgemerkt worden, blijkt uit grootschalig Brits onderzoek.

Onderzoekers van het Imperial College Londen bekeken hiervoor de ziekenhuisdossiers van alle 135.950 personen die tussen 2006 en 2010 overleden na een hartaanval. Daaruit bleek dat 16 procent van de overleden personen in de voorafgaande 28 dagen werd opgenomen in het ziekenhuis, staat in het gepubliceerde onderzoek in The Lancet, [zie hieronder].

Uit de dossiers was af te lezen of de patiënt in de vier weken voor zijn overlijden in het ziekenhuis was opgenomen. Daarbij werd ook gekeken of de signalen die optreden voor een hartaanval de reden waren voor de opname, of dat het ging om een andere oorzaak. In sommige gevallen werden de klachten helemaal niet in het dossier opgenomen.

Flauwvallen

Uit de data bleek dat 21.677 patiënten geen enkele vermelding over mogelijke hartaanvalsignalen in zijn dossier had staan. Bij andere patiënten waren klachten vermeld als flauwvallen, ademtekort en pijn in de borst. Dit werd door de artsen echter niet altijd als een mogelijke voorbode van een hartaanval gezien, omdat het hart verder nog gezond bleek.

“Artsen zijn goed in het behandelen van patiënten die vanwege een hartaanval in het ziekenhuis terechtkomen, maar schieten vaak tekort bij het opmerken van signalen die mogelijk wijzen op een toekomstige hartaanval”, zegt Perviz Asaria, hoofdonderzoeker.

“We kunnen niet zeggen waarom artsen deze signalen missen. Daarom is het noodzakelijk dat er meer uitgebreid onderzoek moet worden gedaan zodat er op dit gebied iets kan veranderen”, vult Majid Ezzati aan, die eveneens was betrokken bij het onderzoek. “Bijvoorbeeld artsen meer tijd te geven om hun patiënten te onderzoeken en te kijken naar hun medisch dossier.”
———–
The Lancet 28 februari 2017

This article can be found in the following collections: Public Health

Background

Little information is available on how primary and comorbid acute myocardial infarction contribute to the mortality burden of acute myocardial infarction, the share of these deaths that occur during or after a hospital admission, and the reasons for hospital admission of those who died from acute myocardial infarction. Our aim was to fill in these gaps in the knowledge about deaths and hospital admissions due to acute myocardial infarction.

Methods

We used individually linked national hospital admission and mortality data for England from 2006 to 2010 to identify all primary and comorbid diagnoses of acute myocardial infarction during hospital stay and their associated fatality rates (during or within 28 days of being in hospital). Data were obtained from the UK Small Area Health Statistics Unit and supplied by the Health and Social Care Information Centre (now NHS Digital) and the Office of National Statistics. We calculated event rates (reported as per 100 000 population for relevant age and sex groups) and case-fatality rate for primary acute myocardial infarction diagnosed during the first physician encounter or during subsequent encounters, and acute myocardial infarction diagnosed only as a comorbidity. We also calculated what proportion of deaths from acute myocardial infarction occurred in people who had been in hospital on or within the 28 days preceding death, and whether acute myocardial infarction was one of the recorded diagnoses in such admissions.

Findings

Acute myocardial infarction was diagnosed in the first physician encounter in 307 496 (69%) of 446 744 admissions with a diagnosis of acute myocardial infarction, in the second or later physician encounter in 52 374 (12%) admissions, and recorded only as a comorbidity in 86 874 (19%) admissions. Patients with comorbid diagnoses of acute myocardial infarction had two to three times the case-fatality rate of patients in whom acute myocardial infarction was a primary diagnosis. 135 950 deaths were recorded as being caused by acute myocardial infarction as the underlying cause of death, of which 66 490 (49%) occurred in patients who were in hospital on the day of death or in the 28 days preceding death. AMI was the primary diagnosis in 32 695 (49%) of these 66 490 patients (27 678 [42%] diagnosed in the first physician encounter and 5017 [8%] in a second or subsequent encounter), was a comorbid diagnosis in 12 118 (18%), and was not mentioned at all in the remaining 21 677 (33%). The most common causes of admission in people who did not have an acute myocardial infarction diagnosis but went on to die of acute myocardial infarction as the underlying cause of death were other circulatory conditions (7566 [35%] of 21 677 deaths), symptomatic diagnoses including non-specific chest pain, dyspnoea and syncope (1368 [6%] deaths), and respiratory disorders (2662 [12%] deaths), mainly pneumonia and chronic obstructive airways disease.

Interpretation

As many acute myocardial infarction deaths occurring within 28 days of being in hospital follow a non-acute myocardial infarction admission as follow an acute myocardial infarction admission. These people are often diagnosed with other circulatory disorders or symptoms of circulatory disturbance. Further investigation is needed to establish whether there are symptoms and information that can be used to predict the risk of a fatal acute myocardial infarction in such patients, which can contribute to reducing the mortality burden of acute myocardial infarction.

Funding

Wellcome Trust, Medical Research Council, Public Health England, National Institute for Health Research.

Introduction

Acute myocardial infarction is a leading cause of hospital admissions and mortality in the UK and around the world.1 Multimorbidity is common in patients with a primary diagnosis of acute myocardial infarction and affects both treatment and prognosis.2 Furthermore, acute myocardial infarction itself might occur as comorbidity or subsequent to admission for other disorders such as pneumonia, renal failure, or hip fracture.

Rapid diagnosis, treatment, and early revascularisation can substantially improve the survival of patients with acute myocardial infarction.3, 4, 5 Evidence is also emerging that patients with acute myocardial infarction events that occur during hospital admissions for other disorders might receive less streamlined care and have worse mortality outcomes6, 7 than do those admitted with a primary diagnoses of acute myocardial infarction. There is, however, little information available on how long after admission acute myocardial infarction events are diagnosed,8 how many are only comorbidities to other primary diagnosis, and how case fatality varies based on whether acute myocardial infarction is a primary or comorbid diagnosis and when it is diagnosed. Information is also scarce on how much of the mortality burden of acute myocardial infarction is among these different types of patients admitted to hospital versus those with no admission. We aimed to address these knowledge gaps using a follow-back and follow-forward national data linkage study of hospital admissions and mortality data.

Research in context

Evidence before this study

We searched the Ovid Medline database (1946 to Feb 15, 2014) using the Medical Subject Headings (MeSH) terms “acute coronary syndrome” or “coronary artery disease” or “myocardial infarction” and “mortality” or “cause of death” or “hospital mortality” or “survival rate” or “incidence” or “registries” or “medical record linkage/medical record systems, computerised/electronic health records”, with no language restrictions. We also identified reports to the UK Government, publications from the Department of Health and the Office for National Statistics, and grey literature, using searches on Google Scholar or through citations in peer-reviewed publications. We identified three types of studies. Record linkage studies in various high-income countries, including Denmark, England, New Zealand, Scotland, and Sweden, have quantified acute myocardial infarction event and death rates for entire countries. Some of these studies have also analysed the role of comorbidity; to our knowledge, these studies have not analysed the role of whether acute myocardial infarction was diagnosed immediately after admission or later. We did not find a population-based study that had quantified the share of deaths due to acute myocardial infarction that were preceded by a recent hospital encounter with no mention of acute myocardial infarction. Second, we found studies based on acute myocardial infarction registries, which typically do not include out-of-hospital deaths due to acute myocardial infarction or deaths due to acute myocardial infarction in people admitted with disorders other than acute myocardial infarction. Finally, community-based surveillance studies have used a combination of death registries, hospital records, and review of medical records to estimate acute myocardial infarction event rates and its clinical outcomes in specific subnational populations.

Added value of this study

We report case-fatality rates for comprehensive categories of patients in whom a diagnosis of acute myocardial infarction was recorded at any point during their stay. To our knowledge, our study is the first to report the share of deaths from acute myocardial infarction preceded by recent or current hospital admission with no mention of acute myocardial infarction.

Implications of all the available evidence

In most high-income countries, about half of deaths due to acute myocardial infarction occur without a recent hospital admission. Of the deaths preceded by a recent or current admission, acute myocardial infarction is not mentioned as a diagnosis in about a third of them. Case-fatality rate was significantly higher in patients with acute myocardial infarction recorded only as a comorbidity than in those for whom acute myocardial infarction was a primary diagnosis. Improvements in the care of people admitted with an acute myocardial infarction, especially as a primary diagnosis, will only be able to affect about a third of deaths.

English (as well as other UK) hospital admission data cover almost the entire population and are uniquely detailed because they sequentially record all physician encounters during the hospital admission, which allows the time between initial admission and diagnosis of acute myocardial infarction to be detected. Multiple disorders can be coded in each physician encounter, in which acute myocardial infarction might be the primary disorder or a comorbidity of another, possibly more serious or urgent, diagnosis. This level of detail contrasts with the single discharge diagnosis reported in hospital data in most countries, in which data about timing of diagnosis and comorbid disorders are lost. We used the richness of the dataset to investigate the clinical outcomes of patients who receive an early diagnosis of acute myocardial infarction as the primary cause of admission during the first physician encounter, compared with patients with a diagnosis in the second or subsequent physician encounter, or with a solely comorbid diagnosis. We also assessed what proportion of deaths due to acute myocardial infarction occurred in people who were in hospital on the day of death or during the previous 28 days, and the diagnoses recorded in such patients.

Methods

Data sources

We used national data on hospital admissions and mortality in England linked at the individual level. We obtained data for hospital episode statistics from the UK Small Area Health Statistics Unit (SAHSU), supplied by the Health and Social Care Information Centre (HSCIC; now NHS Digital). Hospital episode statistics data provide information on all admissions to the UK National Health Service (NHS), a publicly funded health-care system that serves all residents of the country.

The basic unit of data in hospital episode statistics from England is the finished consultant episode. A new finished consultant episode is recorded every time a patient moves from the care of one physician to another, irrespective of whether the move is within the same hospital or involves transfer to another hospital. For example, a patient admitted under the care of an acute physician and then transferred to the care of a cardiologist will have two finished consultant episodes. If the patient is then sent to a tertiary hospital for angiography, a third finished consultant episode will be recorded along with a new admission. For each finished consultant episode, a primary diagnosis for the physician encounter is recorded with use of the International Classification of Diseases 10th revision (ICD10) codes (ICD10 code 1), as well as up to 19 secondary diagnoses (ICD10 code 2–20; appendix p 3). If the same attending physician makes a new diagnosis, this either replaces the physician’s existing primary diagnosis or is added as a comorbid diagnosis in the same finished consultant episode.

We used a standard grouping algorithm9, 10, 11 to collapse finished consultant episodes into continuous spells of care, such that each admitted person was counted only once irrespective of how many times they were transferred between physicians and hospitals (appendix p 3). The duration of an acute myocardial infarction event is defined as 28 days in ICD10. Thus, if two acute myocardial infarction admissions for the same individual occurred within 28 days of each other, these admissions were counted as part of the same acute episode and the timing for the most recent admission was used to calculate case-fatality rate. We used the timing for the most recent admission to avoid associating two fatal events with a single patient. We use the term hospital admission to refer to a continuous spell of care. Hospital episode statistics data are coded in accordance with national coding rules, with codes based on ICD 10.12 On the basis of results from previous validation studies,13, 14 we used the ICD10 codes I21 and I22 to identify acute myocardial infarction events.

We also used mortality data from SAHSU, supplied by the Office for National Statistics (ONS). These data include all deaths in England. We used the underlying cause for each death record and identified deaths attributed to acute myocardial infarction using the same ICD codes as for acute myocardial infarction diagnoses. England has one of the most rigorous and systematic vital registration systems worldwide, with clear algorithms to assign underlying cause of death from the multiple causes mentioned on the death certificate. Estimates suggest that only 10–15% of assigned underlying causes in data from England are not true pathophysiological causes of death.15 In particular, organ failure is rarely used as an underlying cause of death in mortality statistics from England (0·4% of all deaths in 2010).

The final dataset consisted of all hospital admissions with acute myocardial infarction and all deaths from acute myocardial infarction from 2006 to 2010 in people aged 35 years and older (figure 1). Record linkage between hospital admission and deaths was provided by the HSCIC and included deaths registered up to March 31, 2012. In England, late registration of death can occur if there is an inquest into the cause of death. Out-of-hospital deaths due to acute myocardial infarction were classified as those without any hospital admissions in the preceding 28 days. Not only is 28 days consistent with the definition of acute myocardial infarction used in the ICD, it is also the duration used to define an acute event in the WHO Multinational MONItoring of trends and determinants in CArdiovascular disease (MONICA) Project.

 

 Opens large image

Figure 1

Schematic of hospital admissions and deaths

Data only include people aged 35 years and older. Deaths and admissions were from Jan 1, 2006, to Dec 31, 2010. Admissions linked to death from acute myocardial infarction within this period might have occurred up to 28 days before the start of this period and were included. Deaths linked to admissions within this period might have occurred up to 28 days after the end of the period and were included. We used a continuous inpatient spell algorithm to collapse finished consultant episodes into admissions and then collapsed them further so that admissions within 28 days of the index event were counted as part of the same event. A breakdown of the numbers in each category is available in the appendix (p 2)).

Data use was approved by the National Research Ethics Service (reference 12/LO/0566 and 12/LO/0567) and the Health Research Authority Confidentially Advisory Group (HRA-CAG) for Section 251 support (HRA-14/CAG/1039).

Statistical analysis

We assessed the proportion of deaths due to acute myocardial infarction that occurred in people who were in a hospital in the previous 28 days, including on the day of death, and whether acute myocardial infarction was one of the recorded diagnoses in such patients. For those deaths without an acute myocardial infarction diagnosis, we assessed the diagnoses recorded in the final physician encounter.

We also calculated event rates per 100 000 population and case-fatality rate by age group and sex for primary acute myocardial infarction diagnosed during the first physician encounter, primary acute myocardial infarction diagnosed during subsequent encounters, and acute myocardial infarction diagnosed only as a comorbidity. We calculated the rates of hospital admissions for primary and comorbid acute myocardial infarction using mid-year age-sex-specific population estimates provided by the ONS. We calculated case-fatality rate as the proportion of admissions in each group that resulted in death within 28 days. We estimated 95% CIs with the assumption that the observed number of events or deaths followed a Poisson distribution.

In a sensitivity analysis, we excluded those aged 85 years and older from the sample to investigate whether our findings were largely driven by deaths in the very elderly. We also examined the effects of restricting admissions to those marked as emergency and to those with duration greater than 1 day because suggestions have previously been made that short and non-emergency admissions might include patients who are investigated for acute myocardial infarction but do not actually have it.16, 17, 18

Role of the funding source

The funder of the study had no role in study design, data collection, data analysis, data interpretation, or writing of the report. PA and MD had full access to all the data in the study and ME had final responsibility for the decision to submit for publication.

Results

Acute myocardial infarction was recorded as the underlying cause of 135 950 deaths during the analysis (figure 1, table). Of the people who died from acute myocardial infarction, 69 460 (51%) died without a hospital admission in the preceding 28 days and 66 490 (49%) died within 28 days of having been in hospital (figure 2). 59 187 (89%) of the deaths within 28 days of having been in a hospital occurred while the patient was still in the hospital. The hospital records for the 66 490 patients who were in hospital in the 28 days before death from acute myocardial infarction showed that acute myocardial infarction was the primary diagnosis in 32 695 (49%) of these deaths (27 678 diagnosed in the first physician encounter and 5017 in a second or subsequent encounter), a comorbid diagnosis in 12 118 (18%), and not mentioned at all in the remaining 21 677 (33%). 16 530 (76%) of the 21 677 patients without a mention of acute myocardial infarction in their previous records were still in hospital at the time of death. The most common diagnoses in people without a diagnosis of acute myocardial infarction who went on to have acute myocardial infarction as the underlying cause of death were other circulatory disorders (7566 [35%] of 21 667 patients), including heart failure and atrial fibrillation; symptomatic diagnoses (6434 [30%] patients), 1368 of which were non-specific chest pain, dyspnoea, syncope, and haemodynamic disturbance or abnormal heart sounds; respiratory disorders (2662 [12%] patients), mostly consisting of pneumonia and chronic obstructive airways disease; and injuries (1912 [9%] patients), especially hip fractures (figure 3).

Table

Acute myocardial infarction events by event type, age, and sex

Table Thumbnail. Opens Table in new tab.

 

 Opens large image

Figure 2

Hospital admissions in the 28 days preceding death from acute myocardial infarction

Includes 135 950 deaths with acute myocardial infarction as the underlying cause in people aged 35 years and older.

 

 Opens large image

Figure 3

Diagnostic flow of patients admitted to hospital with acute myocardial infarction and those dying of acute myocardial infarction

The top section shows underlying causes of death for patients with a primary acute myocardial infarction diagnosis recorded during the first physician encounter and during subsequent encounters who died within 28 days. The proportion of patients with a primary acute myocardial infraction diagnosis who remained alive are not shown here, as their number is large, but are given in the table and the appendix (p 2)). The bottom section shows primary diagnoses for patients with acute myocardial infarction diagnosed as a comorbidity and for patients admitted with a cause other than acute myocardial infarction admission who died from acute myocardial infarction within 28 days. Grey bands are proportionate to the number of patients in each category. The vertical bars on the far left show the specific primary hospital diagnoses, and those on the far right show the specific causes of death for people whose primary diagnosis or cause of death was not acute myocardial infarction.

855 523 (1%) of 60 504 226 hospital episode statistics records mentioned acute myocardial infarction as either a primary or comorbid diagnosis (figure 1). After accounting for transfer between physicians and providers, we collapsed these records into 446 744 continuous spells of care in which acute myocardial infarction was recorded as a primary or comorbid diagnosis. The patient died in 75 901 (17%) of these admissions. In 359 870 (81%) of 446 744 acute myocardial infarction admissions, the primary diagnosis was acute myocardial infarction. Of these 359 870 patients with primary diagnoses of acute myocardial infarction, the diagnosis was made at the first physician encounter for 307 496 (85%) patients (69% of all 446 744 admissions for acute myocardial infarction) and in the second or subsequent encounter for the other 52 375 (15%) patients (12% of all 446 744 admissions for acute myocardial infarction). Diagnoses of acute myocardial infarction that were made in the second or subsequent physician encounter were more common in elderly people than in young and middle-aged people, and represented a greater proportion of all acute myocardial infarction diagnoses in women than in men (table).

Comorbid diagnoses of acute myocardial infarction represented 86 874 (19%) of 446 744 hospital admissions for acute myocardial infarction (47 705 [18%] of 271 150 admissions of men and 39 169 [22%] of 175 594 admissions of women). The most frequent primary causes for admission in these patients were atherosclerotic heart disease, hip fracture, pneumonia, chronic obstructive airways disease, heart failure, and stroke (figure 3). Overall, the primary causes in 37 234 (43%) of these admissions were other circulatory conditions and in the remaining 49 640 (57%) admissions they were non-circulatory causes. 23 730 (26%) of 90 881 admissions for acute myocardial infarction in patients aged 85 years or older were comorbid diagnoses, compared with 1651 (12%) of 14 208 admissions in patients aged 35–44 years.

Admission and case-fatality rates for hospitalised patients are shown in figure 4. The 28 day case-fatality rate for death from any cause in patients with a primary diagnosis of acute myocardial infarction during the first physician encounter ranged from 19 deaths per 1000 events in 35–44 year olds to 272 deaths per 1000 events in patients aged 85 years and older (figure 4). Case-fatality rates were slightly higher in patients with a primary diagnosis of acute myocardial infarction made in the second or subsequent physician encounter than in those with a diagnosis made at the first encounter (figure 4).8 By contrast, case-fatality rates were substantially higher in patients with acute myocardial infarction recorded only as a comorbidity than in patients with primary acute myocardial infarction diagnosis made in the first physician encounter, ranging from 63 deaths per 1000 events in patients aged 35–44 years to 437 deaths per 1000 events in those aged 85 years or older. In people younger than 65 years, case-fatality rates were higher in women than in men, especially for comorbid acute myocardial infarction (appendix p 1). Case-fatality rates for the men and women equalised as age increased.

 

 Opens large image

Figure 4

Age-specific event and 28-day case-fatality rates by age group

Rates are for patients admitted to hospital with a primary diagnosis of acute myocardial infarction recorded during the first physician encounter or during subsequent physician encounters and patients for whom acute myocardial infarction was diagnosed only as a comorbidity. Results by sex are available in the appendix (p 1)).

11 265 (23%) of 48 420 deaths within 28 days of being in hospital for acute myocardial infarction were certified to causes other than acute myocardial infarction, frequently chronic ischaemic heart diseases, other circulatory conditions, atherosclerotic heart disease, respiratory disorders, and cancer, whereas acute myocardial infarction was a contributing cause in 4460 (9%) of 48 420 deaths (figure 3).

The crude acute myocardial infarction event rate in people aged 35 years or older with a primary diagnosis of acute myocardial infarction in the first physician encounter, including fatal and non-fatal acute myocardial infarction admissions and out-of-hospital deaths from acute myocardial infarction, was 288 cases (95% CI 287–289) per 100 000 people; the crude case-fatality rate was 356 deaths (354–358) per 1000 events. Figure 5 shows the effects of including diagnoses of acute myocardial infarction made in second or subsequent physician encounters and comorbid diagnoses on the national estimates of acute myocardial infarction event rate, case-fatality rate, hospitalised case fatality rate, and proportion of out-of-hospital deaths.

 

 Opens large image

Figure 5

Effects of including different patient groups on national estimates of epidemiological parameters for acute myocardial infarction

Bars show the relative change in national acute myocardial infarction event rate, total case-fatality rate, hospitalised case-fatality rate, and proportion of out-of-hospital deaths with incremental inclusion of additional types of patients. All comparisons are relative to patients with a primary diagnosis of acute myocardial infarction recorded during the first physician encounter.

Our sensitivity analysis excluding patients aged 85 years and older resulted in a higher proportion of acute myocardial infarction deaths not preceded by any admission (51 291 [55%] of 93 012 deaths) than in our main analyses (69 460 [51%] of 135 950 deaths). However, the proportion of deaths occurring after an admission for a cause other than acute myocardial infarction admission or after a comorbid acute myocardial infarction admission (21 575 [23%] of 93 012 deaths) remained roughly equal to the proportion occurring after an admission for acute myocardial infarction (20 146 [22%] of 93 012 deaths; appendix p 4).

In our sensitivity analysis excluding short stay (less than 1 day) admissions, the admission rate for acute myocardial infarction diagnosed as a primary disorder was 242 cases per 100 000 people, which was 3% lower than in our main analysis (249 cases per 100 000 people). When we excluded non-emergency admissions, the admission rate was 236 cases per 100 000 people, which was a 5% reduction. These sensitivity analyses had little effect on case-fatality rates (data not shown). It is now feasible to rapidly diagnose, treat, and safely discharge a low-risk patient who has had a true acute event, within 24–48 h,19, 20, 21 and as such, exclusion of short-stay and non-emergency patients could lead an underestimation of acute myocardial infarction event rates.

Discussion

The results of our national data-linkage study show the clinical trajectory of the different presentations of acute myocardial infarction in England. 49% of all people with fatal acute myocardial infarction were in hospital at the time of their death or in the 28 days preceding it and the other 51% of people who died of acute myocardial infarction deaths did not have a recent admission. Acute myocardial infarction was not mentioned as a diagnosis in 33% of deaths with a recent admission (ie, 16% of all acute myocardial infarction deaths). In about 12% of all patients admitted to hospital with acute myocardial infarction, acute myocardial infarction was diagnosed in the second or later physician encounter; it was recorded only as a comorbidity in a further 19%.

Our results are based on a large dataset that covers almost the entire population of England, where admissions to private hospitals represent only a very small proportion of total admissions, especially for acute disorders such as acute myocardial infarction. Population-based record linkage can simultaneously capture non-fatal acute myocardial infarctions, and both in and out of hospital fatal ones, allowing the clinical trajectory of the disorder to be fully followed up. Studies in a few countries where record linkage is feasible have produced estimates of acute myocardial infarction event rates, case-fatality rates, and proportion of out-of-hospital deaths,17, 22, 23, 24, 25, 26, 27 as well as other measures of quality of care.21, 28, 29 Our data have the additional advantage of allowing us to analyse the role of acute myocardial infarction that is diagnosed in the second or later physician encounter or only as a comorbidity, which have been excluded from previous analyses in England.

The use of routine data, although necessary for national surveillance, also leads to some limitations. Clinical criteria defined for the case-ascertainment of acute myocardial infarction in cohort studies do not translate well to routine ICD10 codes. Furthermore, ICD codes provide a standardised summary of a diagnosis but do not specify the underlying investigations and laboratory results—eg, ST elevation acute myocardial infarction cannot be distinguished from non-ST elevation acute myocardial infarction in ICD coding. We were thus unable to verify acute myocardial infarction events with electrocardiogram and laboratory findings, and we were reliant on the routine coding of hospital episode statistics and mortality data. The quality of hospital data varies by disorder, with common diagnoses such as acute myocardial infarction being better coded than rarer ones.30, 31 Results from linkage studies in Scotland and Wales, which used data similar to ours, show high accuracy for the diagnosis of acute myocardial infarction.32, 33 Furthermore, in two systematic reviews that examined studies comparing disease registers to routinely coded acute myocardial infarction, sensitivity and positive predictive values were 79–95%, with hospital data seeming to have better validity than death records.13, 14 For deaths, it is possible that certifying doctors use acute myocardial infarction as a convenient catch-all terminal cause when they have insufficient information about the deceased’s recent medical history. Evidence suggests that acute myocardial infarction might be over-assigned as a cause of death in some subgroups and under-assigned in others.14, 34 Guided by our results on subgroups with admissions for causes other than acute myocardial infarction preceding death from acute myocardial infarction, in-depth studies are needed to verify whether these admissions represent missed opportunities for the diagnosis and treatment of acute myocardial infarction versus misclassification of cause of death. Recorded cases aside, some studies have estimated that routinely collected hospital and mortality data might underestimate the overall incidence of acute myocardial infarction by 10–23%.35, 36 Finally, linkage itself is an imperfect process and record linkage in England fails to match 2·3% of deaths to their preceding admission.37

Our findings have three main implications. First, our results emphasise the under-investigated role of fatal acute myocardial infarction events with a recent or even current hospital admission with no mention of acute myocardial infarction or a mention only as a comorbidity. These patients make up an equal share to the mortality burden of acute myocardial infarction within 28 days of an admission with a diagnosis of acute myocardial infarction. Their hospital records often contain primary diagnoses of circulatory disorders that share risk factors with acute myocardial infarction, or mention non-specific chest pain, dyspnoea, or syncope, which might herald the impending death from acute myocardial infarction.38 The case-fatality rate for acute myocardial infarction diagnosed as a primary disorder is already relatively low, so further improvements in hospital management might only produce small reductions in mortality burden. Hospital protocols aimed at the management of acute myocardial infarction might not benefit the clinical trajectory of patients with circulatory disorders or haemodynamic instability for whom no acute myocardial infarction was diagnosed during admission. If the available clinical information can be used to prudently generate a high clinical index of suspicion, followed by risk stratification and early management, these admissions could represent opportunities to reduce the mortality burden of acute myocardial infarction.

Second, about 51% of all mortality from acute myocardial infarction is attributable to out-of-hospital deaths without a recent hospital admission. The length of delay between symptom onset and a call for help has changed little since the 1980s.39, 40, 41 More than half of these patients have symptoms (commonly chest pain, breathlessness, or a general feeling of unwellness) for a duration of more than 15 min before collapse.42 Strategies to shorten pre-hospital delays could result in substantial improvements in acute myocardial infarction survival in this group.43

Third, patients with comorbid diagnoses of acute myocardial infarction constitute roughly 19% of all admissions related to acute myocardial infarction and have case-fatality rates two to three times higher than those of patients with a main diagnosis of acute myocardial infarction. Patients with comorbid acute myocardial infarction diagnoses tend to be older and are more likely to be women than patients with main diagnoses and often have a stressor condition such as hip fracture or pneumonia recorded as the primary reason for admission. The universal definition of myocardial infarction subclassifies acute myocardial infarction into type 1 acute myocardial infarction, in which cardiac ischaemia is caused by the formation of an acute thrombus in the coronary arteries, and type 2, in which it is caused by an imbalance in the supply and demand for myocardial oxygen.44 Although we cannot be certain without full record review, the timing and secondary prioritisation of most acute myocardial infarctions recorded as comorbid events would suggest that they belong to the type 2 category, especially those accompanying disorders such as atrial fibrillation. The optimal management of type 2 acute myocardial infarction is currently uncertain, with risk assessment and optimisation of haemodynamic status remaining the mainstay of treatment for these patients.

The underlying method to reduce mortality after acute myocardial infarction is timely contact with the health system and diagnosis of the acute myocardial infarction. Our findings on the distributions of deaths from acute myocardial infarction show that substantial reductions in acute myocardial infarction mortality will require attention to the large proportion of these deaths that are not preceded by a hospital admission or are preceded by an admission for a another cause.

Contributors

PA, PE, and ME designed the study. PA did the analysis. MD contributed to the analysis. ZO, MS, and AM contributed to the study design. All authors contributed to the data interpretation. PA and ME wrote the paper with input from all other authors.

Declaration of interests

ME reports a charitable grant from the Youth Health Programme of AstraZeneca. ZO reports grants from the World Bank and non-financial support from Aberdare Ventures. All other authors declare no competing interests.

Acknowledgments

This work was supported by the Wellcome Trust Clinical PhD Fellowship (grant number 092853/Z/10/Z to PA); National Institute for Health Research (NIHR) Senior Investigator Award (grant number PI0427930 to PE) and NIHR Biomedical Research Centre at Imperial College Healthcare NHS Trust and Imperial College London UK; National Institutes of Health Common Office Fund, Office of the Director (grant number DP5 OD012161 to ZO); NIHR Collaboration for Leadership in Applied Health Research and Care North West London and the Imperial NIHR Biomedical Research Centre, and the Imperial Centre for Patient Safety and Service Quality (to AM); UK Medical Research Council-Public Health England Centre for Environment and Health and UK Small Area Health Statistics Unit (grant number MRC G0801056); UK Medical Research Council MEDical BIOinformatics partnership—aggregation, integration, visualisation and analysis of large, complex data (grant number MR/L01632X/1); and the NIHR Health Protection Research Unit in Health Impact of Environmental Hazards. This paper has benefited from discussions with Rod Jackson, Andrew Moran, and Gregory Roth.

Supplementary Material

Title Description Type Size
pdf iconSupplementary appendix pdf .52 MB

References

  1. Moran, AE, Tzong, KY, Forouzanfar, MH et al. Variations in ischemic heart disease burden by age, country, and income: the Global Burden of Diseases, Injuries and Risk Factors 2010 study. Glob Heart. 2014; 9: 91–99
  2. Barnett, K, Mercer, SW, Norbury, M, Watt, G, Wyke, S, and Guthrie, B. Epidemiology of multimorbidity and implications for health care, research, and medical education: a cross-sectional study. Lancet. 2012; 380: 37–43
  3. Fox, CS, Evans, JC, Larson, MG, Kannel, WB, and Levy, D. Temporal trends in coronary heart disease mortality and sudden cardiac death from 1950 to 1999: the Framingham Heart Study. Circulation. 2004; 110: 522–527
  4. Rosamond, WD, Chambless, LE, Heiss, G et al. Twenty-two-year trends in incidence of myocardial infarction, coronary heart disease mortality, and case fatality in 4 US communities, 1987–2008. Circulation. 2012; 125: 1848–1857
  5. McGovern, PG, Jacobs, DR Jr, Shahar, E et al. Trends in acute coronary heart disease mortality, morbidity, and medical care from 1985 through 1997: the Minnesota heart survey. Circulation. 2001; 104: 19–24
  6. Dai, X, Bumgarner, J, Spangler, A, Meredith, D, Smith, SC, and Stouffer, GA. Acute ST-elevation myocardial infarction in patients hospitalized for noncardiac conditions. J Am Heart Assoc. 2013; 2: e000004
  7. Kaul, P, Federspiel, JJ, Dai, X et al. Association of inpatient vs outpatient onset of ST-elevation myocardial infarction with treatment and clinical outcomes. JAMA. 2014; 312: 1999–2007
  8. Wu, J, Gale, CP, Hall, M et al. Impact of initial hospital diagnosis on mortality for acute myocardial infarction: a national cohort study. Eur Hear J Acute Cardiovasc Care. 2016; DOI: http://dx.doi.org/10.1177/2048872616661693 (published online Aug 29.)
  9. Bottle, A, Sanders, RD, Mozid, A, and Aylin, P. Provider profiling models for acute coronary syndrome mortality using administrative data. Int J Cardiol. 2012; 168: 338–343
  10. Aylin, P, Williams, S, Bottle, A, and Jarman, B. Counting hospital activity: spells or episodes?. BMJ. 2004; 329: 1207
  11. Kosseim, M, Mayo, NE, Scott, S et al. Ranking hospitals according to acute myocardial infarction mortality: should transfers be included?. Med Care. 2006; 44: 664–670
  12. HSCIC. National clinical coding standards ICD-10 4th Edition addendum: accurate data for quality information. Health and Social Care Information Centre, Leeds; 2013
  13. Metcalfe, A, Neudam, A, Forde, S et al. Case definitions for acute myocardial infarction in administrative databases and their impact on in-hospital mortality rates. Health Serv Res. 2013; 48: 290–318
  14. McCormick, N, Lacaille, D, Bhole, V, and Avina-Zubieta, JA. Validity of myocardial infarction diagnoses in administrative databases: a systematic review. PLoS One. 2014; 9: e92286
  15. Naghavi, M, Makela, S, Foreman, K, O’Brien, J, Pourmalek, F, and Lozano, R. Algorithms for enhancing public health utility of national causes-of-death data. Popul Health Metr. 2010; 8: 9
  16. Iezzoni, LI, Burnside, S, Sickles, L, Moskowitz, M, Sawitz, E, and Levine, P. Coding of acute myocardial infarction. Clinical and policy implications. Ann Intern Med. 1988; 109: 745–751
  17. Smolina, K, Wright, FL, Rayner, M, and Goldacre, MJ. Determinants of the decline in mortality from acute myocardial infarction in England between 2002 and 2010: linked national database study. BMJ. 2012; 344: d8059
  18. Clinical Indicators team and HSCIC. Hospital episode statistics: deaths within 30 days of a hospital procedure or of an emergency admission to hospital, financial year 2014/15. Health and Social Care Information Centre, Leeds; 2014
  19. Anderson, JL, Adams, CD, Antman, EM et al. ACC/AHA 2007 Guidelines for the Management of Patients With Unstable Angina/Non–ST-Elevation Myocardial Infarction—Executive Summary. J Am Coll Cardiol. 2007; 50: 652–726
  20. Noman, A, Zaman, AG, Schechter, C, Balasubramaniam, K, and Das, R. Early discharge after primary percutaneous coronary intervention for ST-elevation myocardial infarction. Eur Heart J Acute Cardiovasc Care. 2013; 2: 262–269
  21. Dégano, IR, Subirana, I, Torre, M et al. A European benchmarking system to evaluate in-hospital mortality rates in acute coronary syndrome: the EURHOBOP project. Int J Cardiol. 2015; 182: 509–516
  22. Capewell, S, Murphy, NF, MacIntyre, K et al. Short-term and long-term outcomes in 133,429 emergency patients admitted with angina or myocardial infarction in Scotland, 1990–2000: population-based cohort study. Heart. 2006; 92: 1563–1570
  23. Hammar, N, Alfredsson, L, Rosén, M, Spetz, CL, Kahan, T, and Ysberg, AS. A national record linkage to study acute myocardial infarction incidence and case fatality in Sweden. Int J Epidemiol. 2001; 30: S30–S34
  24. Krumholz, HM, Normand, S-LT, and Wang, Y. Trends in hospitalizations and outcomes for acute cardiovascular disease and stroke: 1999–2011. Circulation. 2014; 130: 966–975
  25. Grey, C, Jackson, R, Wells, S, Marshall, R, Riddell, T, and Kerr, AJ. Twenty-eight day and one-year case fatality after hospitalisation with an acute coronary syndrome: a nationwide data linkage study. Aust N Z J Public Health. 2014; 38: 216–220
  26. Schmidt, M, Jacobsen, JB, Lash, TL, Bøtker, HE, and Sørensen, HT. 25 year trends in first time hospitalisation for acute myocardial infarction, subsequent short and long term mortality, and the prognostic impact of sex and comorbidity: a Danish nationwide cohort study. BMJ. 2012; 344: e356
  27. Grey, C, Jackson, R, Schmidt, M et al. One in four major ischaemic heart disease events are fatal and 60% are pre-hospital deaths: a national data-linkage study (ANZACS-QI 8). Eur Heart J. 2015; DOI: http://dx.doi.org/10.1093/eurheartj/ehv524 (published online Oct 29.)
  28. Spertus, JA, Eagle, KA, Krumholz, HM, Mitchell, KR, Normand, S-LT, and for the American College of Cardiology and the American Heart Association Task Force on Performance Measures. American College of Cardiology and American Heart Association methodology for the selection and creation of performance measures for quantifying the quality of cardiovascular care. Circulation. 2005; 111: 1703–1712
  29. Krumholz, HM, Wang, Y, Mattera, JA et al. An administrative claims model suitable for profiling hospital performance based on 30-day mortality rates among patients with an acute myocardial infarction. Circulation. 2006; 113: 1683–1692
  30. Dixon, J, Sanderson, C, Elliott, P, Walls, P, Jones, J, and Petticrew, M. Assessment of the reproducibility of clinical coding in routinely collected hospital activity data: a study in two hospitals. J Public Health Med. 1998; 20: 63–69
  31. Aylin, P, Lees, T, Baker, S, Prytherch, D, and Ashley, S. Descriptive study comparing routine hospital administrative data with the Vascular Society of Great Britain and Ireland’s National Vascular Database. Eur J Vasc Endovasc Surg. 2007; 33: 461–465
  32. Brophy, S, Cooksey, R, Gravenor, MB et al. Population based absolute and relative survival to 1 year of people with diabetes following a myocardial infarction: a cohort study using hospital admissions data. BMC Public Health. 2010; 10: 338
  33. Harley, K and Jones, C. Quality of Scottish morbidity record (SMR) data. Health Bull (Edinb). 1996; 54: 410–417
  34. Heasman, M and Lipworth, L. Accuracy of cerification of cause of death. General Register Office studies on medical and population subjects No. 20. Her Majesty’s Stationery Office, London; 1966
  35. Herrett, E, Shah, AD, Boggon, R et al. Completeness and diagnostic validity of recording acute myocardial infarction events in primary care, hospital care, disease registry, and national mortality records: cohort study. BMJ. 2013; 346: f2350
  36. Sapsford, RJ, Lawrence, RA, Dorsch, MF et al. Identifying acute myocardial infarction: effects on treatment and mortality, and implications for National Service Framework audit. QJM. 2003; 96: 203–209
  37. HSCIC. A guide to linked mortality data from hospital episode statistics and the Office for National Statistics. Health and Social Care Information Centre, Leeds; 2013
  38. Marijon, E, Uy-Evanado, A, Dumas, F et al. Warning symptoms are associated with survival from sudden cardiac arrest. Ann Intern Med. 2016; 164: 23–29
  39. Nguyen, HL, Gore, JM, Saczynski, JS et al. Age and sex differences and 20-year trends (1986 to 2005) in prehospital delay in patients hospitalized with acute myocardial infarction. Circ Cardiovasc Qual Outcomes. 2010; 3: 590–598
  40. Goldberg, RJ, Steg, PG, Sadiq, I et al. Extent of, and factors associated with, delay to hospital presentation in patients with acute coronary disease (The GRACE Registry). Am J Cardiol. 2002; 89: 791–796
  41. McGinn, AP, Rosamond, WD, Goff, DC Jr, Taylor, HA, Miles, JS, and Chambless, L. Trends in prehospital delay time and use of emergency medical services for acute myocardial infarction: experience in 4 US communities from 1987–2000. Am Heart J. 2005; 150: 392–400
  42. Norris, RM. Circumstances of out of hospital cardiac arrest in patients with ischaemic heart disease. Heart. 2005; 91: 1537–1540
  43. Moser DK, Kimble LP, Alberts MJ, et al. Reducing delay in seeking treatment by patients with acute coronary syndrome and stroke: a scientific statement from the American Heart Association Council on Cardiovascular Nursing and Stroke Council. J Cardiovasc Nurs 22: 326–43.
  44. Thygesen, K, Alpert, JS, White, HD et al. Third universal definition of myocardial infarction. Eur Heart J. 2012; 33: 2551–2567

The post Brits onderzoek: Artsen merken signalen naderende hartaanval niet altijd op appeared first on SIN-NL.


‘Voetwond diabetespatiënt vaak niet tijdig behandeld’

$
0
0

Veel mensen met diabetes hebben open wonden op hun voet die niet of niet op tijd worden behandeld. Ze zien de wondjes niet snel en voelen ze vaak ook niet goed door een verminderde bloeddoorstroming of beschadigde zenuwen. Betere controle is nodig.

Van de in totaal 538 patiënten met een hoog risico bleken er 145 deze niet-genezende wonden (ulcus) bij jaarlijkse screening al te hebben. Voor diabetespatiënten zijn deze wonden gevaarlijk, omdat ze zonder behandeling gaan ontsteken en uiteindelijk kunnen leiden tot amputatie.

 

Geschrokken

Van de 145 patiënten had de meerderheid – 81 – echter nog geen behandeling. Zij liepen gemiddeld al drie weken rond met de open wonden terwijl ze volgens de richtlijn binnen twee weken al moesten worden gezien. “Wij schrokken van de situatie”, zegt Janssen woensdag.

De andere 64 patiënten waren wel onder behandeling voor hun wonden, maar kregen die niet altijd van de juiste zorgverlener zoals een huisarts of podotherapeut. Zij kregen thuiszorg of gingen naar een pedicure, zo blijkt.

Volgens Janssen moeten mensen met diabetes hun voeten vaker zelf onderzoeken en bij open wondjes aan de bel trekken. Ook moet de voorlichting beter.

The post ‘Voetwond diabetespatiënt vaak niet tijdig behandeld’ appeared first on SIN-NL.

‘Langdurige stress bij vijftigplusser kan overgewicht veroorzaken’

$
0
0

Mensen die last hebben van chronische stress zouden meer kans hebben op het ontwikkelen van overgewicht.

Wetenschappers van de English Longitudinal Study of Ageing namen voor het onderzoek een pluk haar van elke deelnemer af. Uit haar valt namelijk de hoeveelheid van het stresshormoon cortisol af te lezen.

De pluk was twee centimeter lang, wat ongeveer gelijkstaat aan twee maanden haargroei. Daardoor kon het cortisol- en dus stressgehalte van de afgelopen twee maanden worden afgelezen.

 Overtuigend

Hoofdonderzoeker Sarah Jackson vond hierbij een correlatie tussen een grotere hoeveelheid cortisol en een brede tailleomtrek en body mass index (index die de verhouding tussen lengte en gewicht weergeeft). “Deze resultaten zijn overtuigend bewijs dat chronische stress verband houdt met een hoger niveau van overgewicht”, aldus Jackson.

Bij stress wordt de amygdala, de emotionele alarmbel in de hersenen, extra actief en zorgt ervoor dat er allerlei stoffen vrijkomen die het lichaam in opperste staat van paraatheid brengen. Cortisol is één van de stoffen die toeneemt tijdens zo’n reactie en wordt daarom gebruikt als ‘stressindicator’.

Daarbij zorgt het voor meer toevoer van glucose naar het brein, zodat het lichaam een stressvolle situatie beter aankan. De afgifte van cortisol wordt geactiveerd door receptoren die zich bevinden in het buikvet, wat mogelijk een verklaring kan zijn voor de gewichtsveranderingen die cortisol kan veroorzaken.

Meer onderzoek

Nader en uitgebreider onderzoek moet het verband tussen cortisol en overgewicht vaststellen. De oorzaak- en gevolgrelatie kan namelijk ook andersom gelden: personen met overgewicht zouden meer stress hebben vanwege bijvoorbeeld medische gevolgen die zij ondervinden naar aanleiding van hun overgewicht.

De onderzoekers zullen de studie daarom voortzetten en het gewicht en cortisolgehalte van de deelnemers elke vier jaar vastleggen.

Dit is niet het eerste onderzoek waaruit blijkt dat cortisol en overgewicht verband houden. Uit onderzoek van het Erasmus Medisch Centrum kwam in oktober naar voren dat kinderen met grote hoeveelheden cortisol in het bloed bijna tien keer zo vaak obees zijn als kinderen met lage cortisolspiegels.

The post ‘Langdurige stress bij vijftigplusser kan overgewicht veroorzaken’ appeared first on SIN-NL.

‘Gemeenten behandelen klachten burgers slecht’

$
0
0
Veel gemeenten gaan slecht om met burgers die klagen over zorg, jeugdhulp en begeleiding naar werk, zo concludeert de Nationale Ombudsman.

Uit het onderzoek blijkt dat burgers niet weten waar ze moeten aankloppen met hun probleem en dat instanties moeilijke gevallen op elkaar afschuiven. Ook is de wet- en regelgeving te ingewikkeld.

Daarbij blijven vragen onbeantwoord, wordt de privacy geschonden, is er onvolledige en onjuiste informatie-verstrekking, laat de bejegening te wensen over en worden mensen van het kastje naar de muur gestuurd.

Sinds januari 2015 is de uitvoering van de zorg, jeugdhulp en de begeleiding naar werk van het Rijk overgegaan naar gemeenten. Sinds dat moment heeft de ombudsman ruim 3.100 klachten ontvangen.

Drempels wegnemen

De ombudsman vindt dat de klachtenbehandeling op de leefwereld van de burger moet aansluiten, zonder allerlei juridische en ambtelijke drempels.

De ombudsman zal zijn bevindingen delen in een gesprek met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

The post ‘Gemeenten behandelen klachten burgers slecht’ appeared first on SIN-NL.

Aanwijzing voor arts Waldow van ADHD Expertise Nederland

$
0
0

Aanwijzing IGZ voor dr Waldow ADHD Expertise Nederland Amersfoort, februari 2017

De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft een aanwijzing opgelegd aan dhr. Waldow van ADHD Expertise Nederland in Amersfoort. Bij deze ggz-aanbieder zijn op het terrein van dossiervoering, medicatieveiligheid en deskundigheid een aantal zaken niet in orde. De IGZ ziet risico’s voor de patiëntveiligheid. De zorgaanbieder krijgt vier maanden om de nodige verbeteringen voor elkaar te krijgen.

Wat is er aan de hand?

De heer Waldow van ADHD Expertise Nederland behandelt mensen met ADHD maar doet dat niet volgens de geldende normen.

  • Zo is hij niet zelfstandig bevoegd om ADHD bij volwassenen te behandelen. Dit mag hij alleen onder supervisie doen.
  • Het voorschrijven van medicatie verloopt niet volgens de regels.
  • De zorgaanbieder heeft geen goede regeling voor achtervang. Patiënten kunnen nergens terecht met spoedvragen wanneer de heer Waldow niet beschikbaar is.
  • De patiëntdossiers zijn niet volledig. Complete en up-to-date patiëntendossiers zijn nodig voor het bieden van goede en veilige zorg.

Wat moet de heer Waldow doen?

De heer Waldow van ADHD Expertise Nederland moet maatregelen nemen om de veiligheid en kwaliteit van zorg in orde te krijgen. Zo moet hij een behandelaar inzetten die bevoegd is om zelfstandig ADHD te behandelen met medicatie. Patiëntdossiers moeten compleet en up to date zijn. De zorgaanbieder moet zorgen voor een waarnemersregeling zodat patiënten altijd weten waar ze terecht kunnen met spoedvragen.

Hoe nu verder?

Met aangekondigde en onverwachte bezoeken blijft de inspectie de voortgang bij de heer Waldow nauwlettend volgen. De zorgaanbieder moet binnen vier maanden voldoen aan de aanwijzing. Gebeurt dat niet, dan kan de IGZ een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang opleggen.

Meer informatie

The post Aanwijzing voor arts Waldow van ADHD Expertise Nederland appeared first on SIN-NL.

Verhoogd risico op longontsteking voor omwonenden pluimveebedrijf

$
0
0

Mensen die binnen een straal van 1 kilometer van een pluimveebedrijf wonen, hebben een 11 procent verhoogd risico op longontsteking. Dit blijkt uit grootschalig onderzoek in Noord-Brabant van onder meer Universiteit Utrecht en UMC Utrecht. Na analyse van 92.500 huisartsendossiers met 1.000 gevallen van longontsteking rondom Tilburg bleek een onomstotelijk verband met de afstand tot een kippenboerderij.

‘Nu is er meer inzicht in de precieze oorzaken van longontsteking rond pluimveebedrijven’, zegt professor Dick Heederik van UU. De analyse werd deze week gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Pneumonia.

De Ministeries van Milieu en van Economische Zaken overleggen al geruime tijd met de pluimveehouders over een pakket van maatregelen die de luchtkwaliteit rond stallen moet verbeteren. Daar was overeenstemming over, maar deze week stapt de pluimveesector uit het overleg.

Maatregelen

Een pluimveebedrijf in Barneveld.
Een pluimveebedrijf in Barneveld.© ANP

Grootschalige uitstoot van stofdeeltjes speelt de pneumokok in de kaart

Dick Heederick, professor

‘Zeer teleurstellend’, aldus staatssecretaris Martijn van Dam van Landbouw (PvdA). Hij laat weten ‘dat het onvermijdelijk is dat er maatregelen voor verbetering van de gezondheid van omwonenden gaan komen.’

In een tweede onderzoek rondom Tilburg is voor het eerst naar de samenstelling van de bacterieflora in de keel van patiënten gekeken. Uit DNA-analyse van deze bacterieflora van 126 patiënten in de buurt van een pluimveebedrijf blijkt een verstoring van de bacteriepopulatie.

‘Daardoor krijgt een potentiële slechterik als de pneumokok de kans om longontsteking te veroorzaken’, aldus Heederik. ‘Anders dan bij de Q-koorts-gevallen rond geitenboerderijen, lijkt het er dus niet op dat een specifieke bacterie uit de pluimveehouderij de oorzaak is. Grootschalige uitstoot van stofdeeltjes speelt de altijd al aanwezige pneumokok in de kaart.’

Verklaring

Wij werken aan een plan van aanpak voor een emissiearme pluimveehouderij

Hugo Bens, landbouworganisatie LTO

De hypothese van het verstoorde evenwicht in de keelbacteriepopulatie zong al een tijdje rond. ‘Nu lijkt er het eerste bewijs en een plausibele verklaring voor meer longontsteking’, reageert Nico Ogink, onderzoeker veehouderij en milieu van Wageningen University & Research en niet betrokken bij het onderzoek. ‘Mensen worden dus niet direct ziek van kippenstof, maar het evenwicht in hun bacterieflora verschuift waardoor ze meer vatbaar worden voor de longontstekingsbacterie.’

De pluimveesector wil zeker verantwoordelijkheid nemen, zegt Hugo Bens, portefeuillehouder milieu bij landbouwbelangenorganisatie LTO en zelf pluimveehouder te Haps (NB). ‘Wij werken aan een plan van aanpak voor een emissiearme pluimveehouderij. Maar de maatschappij vraagt om scharrelkippen en dat zorgt voor meer stof. Wij hebben daarom een gedeelde verantwoordelijkheid met de overheid.’

LTO denkt aan meetprogramma’s voor stof en de ontwikkeling van nieuwe brongerichte technieken.

The post Verhoogd risico op longontsteking voor omwonenden pluimveebedrijf appeared first on SIN-NL.

Maatregelen door de Inspectie Gezondheidszorg

$
0
0

Toezicht en handhavingMaatregelen die de inspectie kan opleggen

De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kan een maatregel opleggen als wij oordelen dat de zorg van onvoldoende niveau is. Of als er door zwakke plekken in de zorg een te groot risico is op schade voor patiënten. We kunnen ook maatregelen nemen tegen fabrikanten en leveranciers van geneesmiddelen of medische producten.

Juiste verhouding

We treden altijd proportioneel op. Dit betekent dat de maatregel in de juiste verhouding staat tot bijvoorbeeld het risico of de overtreding. Hoe groter het risico voor patiënten of cliënten, hoe zwaarder de maatregel. Hebben we veel vertrouwen in de zorgverlener of fabrikant? Dan kan een lichte maatregel al genoeg zijn.

We treden krachtig op bij misstanden zoals mishandeling van ouderen, seksueel grensoverschrijdend gedrag en onbetrouwbare zorgverleners. Vermoeden we dat er een strafbaar feit is gepleegd? Dan nemen we contact op met het Openbaar Ministerie (OM).

Welke maatregelen we kunnen nemen en hoe we deze toepassen is vastgelegd in het IGZ Handhavingskader. Een deel van deze maatregelen maken we actief openbaar. Bijvoorbeeld een verscherpt toezicht, bevel of aanwijzing. De maatregel blijft na beëindiging hiervan drie jaar op de website van de inspectie staan.

Hieronder staat een schematische weergaven en een korte beschrijving van de meest bekende maatregelen. Klik op de afbeelding voor een vergroting of lees de uitgeschreven tekst (pdf-bestand, 44,6 kB).

Schematische weergave maatregelen klein

Naar boven

Stimuleren en adviseren

De inspectie gebruikt verschillende middelen om zorgverleners te stimuleren de zorg te verbeteren. Dat kan een persoonlijk gesprek zijn met een directeur van een instelling.

Maar ook een artikel in een medisch tijdschrift gericht op alle zorgverleners. Bijvoorbeeld over hygiëne in de ouderenzorg. De inspectie brengt ook circulaires uit. Dit is een brief aan een groep zorgverleners waarin zij vraagt om iets te doen. Een voorbeeld is de circulaire over het juiste gebruik van propofol. Een medicijn dat wordt gebruikt om patiënten snel onder narcose te brengen.

Als stimuleren en adviseren te weinig resultaat oplevert zet de inspectie zwaardere maatregelen in.

Naar boven

Corrigerende maatregelen

Verbeterplan
De inspectie kan de zorgverlener om een verbeterplan vragen. Daarin moet staan hoe een zorgaanbieder ervoor zorgt dat hij de zorg verbetert. En binnen hoeveel tijd dit gebeurt. De inspecteur controleert of de zorg ook echt is verbeterd, bijvoorbeeld door een onverwacht bezoek.Als het te lang duurt of de verbeteringen niet genoeg zijn, kan de inspectie een traject van verscherpt toezicht starten.

Verscherpt toezicht
Bij verscherpt toezicht let de inspectie extra op een zorgaanbieder. De inspecteur houdt in een periode van verscherpt toezicht nauw contact met de zorgaanbieder. Dat doet de inspecteur bijvoorbeeld door het afleggen van (onverwachte) extra bezoeken. Met het opleggen van verscherpt toezicht krijgt de zorgaanbieder een kans om binnen een bepaalde periode te laten zien dat zij verbeteringen doorvoert. De inspectie publiceert de brief en het rapport waarmee het verscherpt toezicht wordt opgelegd, op haar website.

Voldoet de zorgaanbieder in de periode van het verscherpt toezicht niet aan de eisen die de inspectie stelt? Dan kan de inspectie een zwaardere maatregel inzetten, zoals een aanwijzing.

Naar boven

Bestuursrechtelijke maatregelen

Intrekken vergunning
Fabrikanten hebben een vergunning nodig om medicijnen en medische hulpmiddelen te mogen produceren. De inspectie kan deze vergunning intrekken als deze fabrikanten de regels overtreden.

Aanwijzing
De inspectie kan een solistisch werkende zorgverlener of een instelling een aanwijzing geven. Met een aanwijzing kan de inspectie verplichten om verbetermaatregelen te nemen. Een aanwijzing is een bestuursrechtelijke handhavingsmaatregel. In de aanwijzing geeft de inspectie namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan welke maatregelen de zorgaanbieder moet nemen om de zorg te verbeteren. Voldoet de instelling of de solistisch werkende zorgverlener niet aan een aanwijzing? Dan kan de inspectie dit alsnog afdwingen met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom.


Bevel
Wanneer er sprake is van gevaar voor de veiligheid of gezondheid van cliënten of patiënten, kan de inspectie een bevel opleggen. Dit kan alleen wanneer het gevaar zo groot is dat er niet op een andere maatregel kan worden gewacht. Ook het bevel is een bestuursrechtelijke handhavingsmaatregel.

Het bevel kan bijvoorbeeld inhouden dat een instelling (of een afdeling van een instelling) moet sluiten. Verder kan het bevel inhouden dat bepaalde handelingen niet meer mogen worden uitgevoerd. De inspectie kan via een bevel een solistisch werkende zorgverlener dwingen zijn werk neer te leggen.

Een bevel duurt maximaal 7 dagen en de minister van VWS kan deze verlengen. Voldoet een instelling of een solist niet aan het bevel? Dan kan de inspectie dit alsnog afdwingen met een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.


Bestuursdwang
Dit is een herstelsanctie die de inspectie kan opleggen om iets af te dwingen. Er zijn twee soorten:

1. Last onder dwangsom
Bij een last onder dwangsom draagt de inspectie een zorgaanbieder op te stoppen met een overtreding. Voor elke periode (bijvoorbeeld een week) dat de zorgaanbieder dit niet doet, moet zij een dwangsom betalen. De dwangsom stopt als de overtreding is opgeheven. De inspectie gebruikt de last onder dwangsom bijvoorbeeld als een zorgaanbieder een aanwijzing of een bevel niet naleeft.

De inspectie kan ook direct een last onder dwangsom opleggen, namelijk wanneer een zorgaanbieder een wettelijke bepaling niet naleeft. Bijvoorbeeld wanneer een zorgaanbieder geen inzage geeft in de dossiers.

2. Last onder bestuursdwang
Wanneer de zorgaanbieder niet aan de wet voldoet kan de inspectie ervoor kiezen om een last onder bestuursdwang opleggen. Een last onder bestuursdwang betekent dat de inspectie zelf ingrijpt in een situatie. De inspectie kan daar ook iemand voor inhuren. De kosten van deze oplossing moet de overtreder dan betalen. Draagt een instelling bijvoorbeeld zijn patiënten niet over, dan kan de inspectie zelf de patiënten overplaatsen of laten overplaatsen naar een andere instelling.


Bestuurlijke boete
Een bestuurlijke boete is een boete die zonder tussenkomst van het Openbaar Ministerie (OM) of rechter kan worden opgelegd. Deze boete valt dus niet onder het strafrecht maar onder het bestuursrecht. Een boete heeft wel een bestraffend karakter en moet ook direct worden betaald. De inspectie kan een boete opleggen wanneer een instelling of een solistisch werkende zorgverlener bepaalde overtredingen heeft begaan. De wet moet dan wel van te voren aangeven dat op die overtreding een boete staat. Lees hier meer informatie over de bestuurlijke boete.

Naar boven

Tuchtrechtelijke maatregelen

Tuchtklacht
De inspectie kan bij het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg een klacht indienen tegen een zorgverlener. Tuchtrecht heeft vooral als doel het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg. Het tuchtrecht is vastgelegd in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Deze wet somt op welke beroepsgroepen onder het tuchtrecht vallen. Dit zijn de arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeut, verloskundige, en verpleegkundige.De tuchtrechter stelt vast of de zorgverlener de regels die voor zijn werk gelden heeft overtreden. Vervolgens kan hij besluiten om een maatregel tegen de zorgverlener te nemen. Dit kan uiteenlopen van een boete of een waarschuwing tot een tijdelijke of permanente schorsing. Ook burgers kunnen een klacht indienen tegen een zorgverlener bij het Tuchtcollege. Zie hiervoor ook het BIG-register.

College voor Medisch Toezicht
De inspectie kan ook een voordracht doen bij het College voor Medisch Toezicht. Dit gebeurt als de inspectie oordeelt dat een zorgverlener ongeschikt is om zijn beroep uit te oefenen, bijvoorbeeld door ziekte of verslaving.

Naar boven

Strafrechtelijke maatregelen

Opsporen van strafbare feiten
De inspectie heeft opsporingsambtenaren in dienst die meer bevoegdheden hebben dan een inspecteur. De inspectie zet deze mensen in bij het opsporen van strafbare feiten. Bijvoorbeeld als er een vermoeden is van seksueel misbruik door een zorgverlener. Of bij signalen dat er gefraudeerd wordt in een zorginstelling. Maar ook bij het terugdringen van de handel in illegale medicijnen.Deze opsporingsambtenaren mogen bijvoorbeeld mensen verhoren of medicijnen in beslag nemen. De inspectie werkt bij dit soort zaken nauw samen met politie, douane en de FIOD.
Ook kan de inspectie aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Die beslist of er wordt vervolgd en of de zaak voor de rechter komt. Zie hiervoor verder het samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het OM.

The post Maatregelen door de Inspectie Gezondheidszorg appeared first on SIN-NL.

Beroerte (tia, hersenbloeding of herseninfarct) op jonge leeftijd werkt lang door

$
0
0

Beroerte op jonge leeftijd werkt lang door

Steeds meer jonge mensen krijgen een beroerte (een TIA, herseninfarct of hersenbloeding). Epilepsie komt veel voor bij deze groep patiënten en heeft langdurige gevolgen, ook bestaat er een levenslang verhoogd risico op nieuwe hart- en vaatziekten. Dit blijkt uit promotieonderzoek van Renate Arntz van het Radboudumc.

Arts en onderzoekster Renate Arntz heeft het langetermijnrisico onderzocht op complicaties na het doormaken van een beroerte van mensen tussen de 18 en 50 jaar. Het aantal mensen dat op jonge leeftijd een beroerte krijgt, neemt de laatste jaren toe. Dit lijkt vooral te komen door het meer voorkomen van risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals roken en hoge bloeddruk.

Juist voor jonge patiënten, die over het algemeen nog een heel leven voor zich hebben, is kennis over de eventuele langetermijngevolgen belangrijk, volgens het Radboudumc. Maar hierover is weinig bekend. Epilepsie is een veelvoorkomende complicatie na een beroerte op jonge leeftijd. Ook is het ontwikkelen van epilepsie geassocieerd met een slechter (cognitief) functioneren en een hoger overlijdensrisico.

Hart- en vaatziekten

Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat mensen die op jonge leeftijd een beroerte krijgen levenslang een verhoogd risico houden op het ontstaan van nieuwe hart- en vaatziekten, vooral patiënten met klassieke risicofactoren zoals roken, een hoge bloeddruk of overgewicht. Arntz laat zien dat veel van deze patiënten meer dan tien jaar eerder in hun leven dezelfde beschadigingen hebben aan de kleine bloedvaten in de hersenen dan gezonde controle personen.

De resultaten uit het onderzoek zijn gebaseerd op de FUTURE- studie in het Radboudumc naar de oorzaken en langetermijngevolgen van patiënten die op jongere leeftijd een TIA, herseninfarct of hersenbloeding doormaken. In dit onderzoek zijn ruim duizend patiënten gemiddeld tien jaar gevolgd. Naast het beter kunnen informeren van patiënten over hun ziektebeloop, zijn deze inzichten volgens het Radboudumc ook bruikbaar voor mogelijk toekomstig onderzoek naar het voorkómen van complicaties.

SIN-NL tip: lees ook bericht sin-nl.org 16 febr. 2017

The post Beroerte (tia, hersenbloeding of herseninfarct) op jonge leeftijd werkt lang door appeared first on SIN-NL.


‘Oudere hart- en vaatpatiënten hebben baat bij meer bewegen’

$
0
0

Ouderen met overgewicht kunnen beter meer bewegen om het risico op hart- en vaatziekten te verkleinen. Zij hebben meer baat bij beweging dan bij het hebben van een gezond gewicht.

De onderzoekers volgden vijftien jaar lang meer dan vijfduizend ouderen van gemiddeld zeventig jaar oud. Er werd onder meer gekeken naar hun gewicht, leefstijl, voeding en eventuele erfelijke hart- en vaatziekten.

 

Verband

16 procent van de ouderen werd tijdens het proces ziek, maar de onderzoekers vonden bij deze hart- en vaatpatiënten geen direct verband met hun gewicht. Wel bij lichamelijke inspanning.

“Bij mensen met overgewicht zien we dat het risico op een hartaanval of beroerte verdwijnt zodra ze ongeveer vier uur per dag aan lichaamsbeweging doen”, zegt Chantal Koolhaas van de afdeling Epidemiologie. “Van de te zware ouderen die ongeveer twee uur per dag bewogen, werd één op de drie ziek.”

The post ‘Oudere hart- en vaatpatiënten hebben baat bij meer bewegen’ appeared first on SIN-NL.

Nieuwe richtlijn palliatie bij eindstadium nierfalen

$
0
0

De eerste richtlijn Palliatieve zorg bij eindstadium nierfalen is gereed. Hij heeft betrekking op alle volwassen patiënten (ouder dan 18 jaar) met een eGFR < 15 ml/min. De symptoomlast van deze patiënten is hoog en vergelijkbaar met die van veel patiënten met kanker.

Bij drie groepen van deze patiënten staat de behoefte aan palliatieve zorg het meest centraal: patiënten die besluiten geen nierfunctievervangende therapie te starten; kwetsbare patiënten in de dialysefase met een hoog risico op overlijden op korte termijn en patiënten die besluiten de dialyse te staken.

De nieuwe richtlijn besteedt aandacht aan alle dimensies van de zorg, zowel lichamelijk, psychisch, sociaal als spiritueel. Deze zorg wordt verleend door een multidisciplinair team, met niet alleen aandacht voor de patiënt, maar ook voor de mantelzorger. Daarbij moet duidelijk zijn wie de hoofdbehandelaar is, aldus de richtlijn.

Aandacht is er in de richtlijn ook voor Advance Care Planning (ACP), zoals checken van het begrip van de patiënt over zijn huidige medische situatie, de prognose en de mogelijke toekomstige complicaties en medische behandelingen. Mogelijke onderwerpen van een dergelijk proactief gesprek zijn verder: redenen om dialyse niet te starten of te staken, reanimatiebeleid, wilsbeschikking, gewenste plaats van overlijden en beslissingen rond het levenseinde, zoals palliatieve sedatie en euthanasie. De gemaakte afspraken worden ten minste een keer per jaar geëvalueerd. Dat vraagt om vroegtijdige betrokkenheid van de huisarts of specialist ouderengeneeskunde.

Verder komen in de nieuwe richtlijn verschillende symptomen aan bod die bij patiënten met eindstadium nierfalen een andere behandeling rechtvaardigen, zoals slaapstoornissen, nociceptieve pijn, neuropathische pijn, dyspneu, jeuk, restless legs, delier en depressie.

De richtlijn is opgesteld door vertegenwoordigers van de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV), de Nederlandse Federatie voor Nefrologie (NFN), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de specialisten ouderengeneeskunde (Verenso), Palliactief, de Vereniging Maatschappelijk Werk Nefrologie (VMWN), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) en de Nierpatiënten Vereniging Nederland (NVN). IKNL heeft de richtlijn begeleid en gefinancierd.

De richtlijn is te raadplegen op Pallialine.nl en in de app PalliArts.

The post Nieuwe richtlijn palliatie bij eindstadium nierfalen appeared first on SIN-NL.

Zuyderlandziekenhuis sluit radioloog Lamers onterecht buiten

$
0
0

Het Limburgse Zuyderland-ziekenhuis blijkt een radioloog onterecht de toegang tot het ziekenhuis te hebben ontzegd. Het Zuyderland is nu in hoger beroep gegaan tegen een rechterlijke uitspraak hierover. De radioloog in kwestie heeft in afwachting van de rechtszaak lange tijd vanaf een andere locatie gewerkt, maar voert inmiddels weer praktijk vanuit het ziekenhuis.

Uit een pas recentelijk gepubliceerde uitspraak blijkt de rechtbank Limburg in het najaar uitspraak te hebben gedaan in een geschil tussen de twee partijen, waarbij de radioloog, Rob Lamers, in het gelijk werd gesteld. Hij werkte als vrijgevestigd specialist binnen een negenkoppige radiologenmaatschap van het Zuyderland-ziekenhuis (dat via een fusie voortkomt uit het Atrium Medisch Centrum in Heerlen en het Orbis-centrum uit Sittard-Geleen). Hij is daarnaast directeur van Mitralis, een eerstelijnscentrum voor medische beeldvorming.

De uitspraak schetst een beeld van de nodige verstoorde verhoudingen, die ertoe leidden dat het ziekenhuis de arts met zijn praktijk per september 2015 de toegang tot het ziekenhuis ontzegde. Omdat het rommelde binnen de vakgroep Radiologie, hadden de besturen van het ziekenhuis en het msb (medisch specialistisch bedrijf, waar alle maatschappen in zijn ondergebracht) een onderzoekscommissie ingesteld. Die commissie rapporteerde begin 2015 over een ‘al jaren bestaande, ernstig verstoorde relatie tussen maatschapleden’.

Binnen de vakgroep zou een vertrouwensbreuk zijn ontstaan omdat een deel van de radiologen indirect aandeelhouder van Mitralis was, maar dat gold niet voor nieuw intredende radiologen. Bovendien was bij vertrek van radiologen onduidelijk wie binnen de maatschap dan recht had op die aandelen. Dat was relevant, omdat besluiten die de aandeelhouders over Mitralis konden nemen wel gevolgen konden hebben voor de inkomsten van de maatschap.

Ook stelde de commissie vast dat er veel communicatieproblemen binnen de vakgroep waren, met ‘weinig onderling respect’ en ‘subeilandjes’. Er zou sprake zijn van ‘onderling wantrouwen en achterkamertjespolitiek’. Het ziekenhuis trok begin dat jaar een extern begeleider aan die moest werken aan het herstel van het onderling vertrouwen. Die gaf zijn opdracht in augustus echter terug, omdat Lamers door zijn opstelling – hij zou niet meewerken en ‘normale fatsoensnormen’ overtreden – een oplossing zou dwarsbomen. Het ziekenhuis ontzegde de radioloog vervolgens de toegang. Op basis van de samenwerkingsovereenkomst van het msb zou daar voldoende grond toe zijn.

De radioloog stapte naar de rechter om dit besluit aan te vechten, en dus met succes. Op straffe van een dwangsom van 10.000 euro per dag, met een maximum van 100.000 euro, moest het ziekenhuis de radioloog weer toelaten. Ook had de arts volgens de rechtbank recht op een vergoeding van geleden schade. De rechtbank oordeelde namelijk dat het ziekenhuis de rigoureuze stap onvoldoende had onderbouwd, en bijvoorbeeld te snel had geconcludeerd dat de radioloog zijn manier van communiceren niet wilde verbeteren. Zijn uitlatingen getuigden weliswaar niet altijd van ‘een goed ontwikkeld gevoel voor verhoudingen’, en de radioloog was soms ook ‘weinig charmant en zelfs bot’, maar iemand moet wel de tijd krijgen zich te verbeteren, aldus de rechter. Bovendien had hij hier eerst op aangesproken moeten worden.

Ook het feit dat hij kritiek bleef leveren, was niet voldoende om hem de toegang te weigeren, aldus de rechter. Ten eerste werd een deel van zijn kritiek door anderen binnen de maatschap gedeeld, ten tweede moet er ruimte zijn voor vrije meningsuiting, en ten derde had de begeleider zelf ook een kribbiger toon aangeslagen. Daarnaast zag de rechter onvoldoende bewijs voor het standpunt van het ziekenhuis dat de vakgroep geen vertrouwen meer in de radioloog had, en vond in plaats daarvan dat er twee partijen tegenover elkaar stonden.

De advocaat van het ziekenhuis laat weten dat hij in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak. Lamers meldt dat hij lange tijd zijn praktijk heeft gevoerd vanuit het Mitralis-centrum, maar dat hij na de uitspraak weer werkt vanuit het Zuyderland-ziekenhuis.

The post Zuyderlandziekenhuis sluit radioloog Lamers onterecht buiten appeared first on SIN-NL.

Nederlandse patiënten klagen Johnson en Johnson Amerikaanse maker van implantaten aan

$
0
0
Geja de Roo neemt deel aan de massaclaim tegen Johnson & Johnson

Nederlandse patiënten klagen Amerikaanse maker van protheses aan

Ondraaglijke pijn door een medisch implantaat

Bekkenbodem- en liesbreukmatjes moeten patiënten van klachten af helpen. Maar soms veroorzaken ze juist een lijdensweg. Een groep Nederlanders sleept de Amerikaanse fabrikant Johnson & Johnson nu voor de rechter.

Bijna veertig Nederlanders die ernstige bijwerkingen hebben van bekkenbodem- en liesbreukmatjes slepen de fabrikant van de implantaten, het Amerikaanse farmacieconcern Johnson & Johnson, voor de rechter.

De patiënten hebben klachten die variëren van infecties en pijn bij seks tot problemen bij de ontlasting en geperforeerde organen. De pijn is in veel gevallen ondraaglijk en de ingreep kan bijna nooit ongedaan gemaakt worden.

Ernstige medische problemen doen zich bij ongeveer 2 tot 10 procent van de patiënten voor

Bekkenbodemverzakking is een veel voorkomende aandoening die bijvoorbeeld het gevolg kan zijn van een bevalling. ‘Jaarlijks worden er 14.000 verzakkingsoperaties uitgevoerd. Meestal is het euvel eenvoudig te verhelpen, maar in 2 procent van de gevallen moet een bekkenbodemmatje worden geplaatst’, zegt een woordvoerder van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG).

Deze matjes zijn protheses die zijn gemaakt van de kunststof polypropyleen. De matjes worden bij zowel vrouwen als mannen tevens gebruikt tegen aandoeningen als verzakte darmen, incontinentie en liesbreuken.

Maar patiënten krijgen nogal eens andere klachten na plaatsing van zo’n matje. Die klachten kunnen variëren van incontinentie en blaasontsteking tot chronische pijn, infectie en ingroeiing. Die laatstgenoemde, ernstiger medische problemen doen zich bij ongeveer 2 tot 10 procent van de patiënten voor.

Daarnaast is de ingreep vrijwel onomkeerbaar. Hersteloperaties zijn zelden mogelijk en er zijn maar weinig Nederlandse artsen die de matjes kunnen verwijderen.

Daarom vinden verwijderingsoperaties vaak plaats in het buitenland, en dat wordt niet of maar gedeeltelijk vergoed. Bij advocaat Joël van der Goen, die de patiënten bijstaat in de claimzaak tegen Johnson & Johnson, hebben zich tot nu toe 1.500 patiënten met klachten gemeld. 39 van hen hebben zich inmiddels bij de massaclaim aangesloten.

Het televisieprogramma Radar wist in 2015 te achterhalen dat de matjes nooit degelijk zijn getest voor gebruik in het bekken en dat Johnson & Johnson al op de hoogte was van het risico op ernstige bijwerkingen voordat het bedrijf de matjes op de markt bracht.

Johnson & Johnson betaalde vorig jaar als onderdeel van een schikking 120 miljoen dollar aan enkele duizenden Amerikaanse vrouwen

In de Verenigde Staten trok de voedsel- en medicijnenautoriteit FDA in 2008 al aan de bel over het frequent voorkomen van medische complicaties na het plaatsen van bekkenbodemmatjes.

De Nederlandse Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) waarschuwde pas vijf jaar later. Zij pleit sindsdien voor terughoudend gebruik van deze implantaten.

Johnson & Johnson betaalde vorig jaar als onderdeel van een schikking 120 miljoen dollar aan enkele duizenden Amerikaanse vrouwen die een bekkenbodemmatje dragen en als gevolg daarvan met medische complicaties kampen.

Het Amerikaanse farmacieconcern laat weten op korte termijn niet te kunnen reageren. Johnson & Johnson is overigens niet de enige producent van bekkenbodemmatjes. Ook bekkenmatjes van andere producenten veroorzaken soms medische problemen.


Pim Sonnenberg (47), touringcarbestuurder

Nederlandse patiënten klagen Amerikaanse maker van protheses aan
© raymond rutting

Ik heb een petitie opgesteld waarin staat dat ziekenhuizen de kosten van hersteloperaties moeten dragen

Neemt niet deel aan de massaclaim, maar overweegt dat wel.

‘In 2011 kreeg ik een liesbreuk. De enige oplossing die ik daarvoor aangeboden kreeg was een liesbreukmatje van Johnson & Johnson. Ik had meteen na de operatie al ontzettende buikpijn. De verpleegsters zeiden dat het tussen mijn oren zat.

‘Het matje zit tegen mijn darmwand aan, waardoor de minste beweging pijn veroorzaakt. Intiem zijn met mijn vrouw is onmogelijk. Ik draag geen riem meer, alleen losjes voor de sier. Ik moet bretels dragen om mijn broek op te houden.

‘Ik doe nu een studie om docent te worden op de middelbare school en ik liep destijds net stage. Met veel wilskracht en medicatie heb ik voor de klas gestaan. Maar door de pijn kon ik me niet concentreren op de stageverslagen die ik moest schrijven en heb nog geen studiepunten.

‘De afgelopen jaren heb ik langzaam aan mijn studie voortgezet en ben ik via een uitzendbureau gaan werken als touringcarbestuurder. Na drie dagen werken ben ik bekaf, dus een voltijdbaan zit er niet in. Recht op een uitkering heb ik niet, dus we leven van mijn het drogistensalaris van mijn vrouw.

‘Ik wil mijn matje laten verwijderen. In mijn geval is dat gelukkig mogelijk. Maar ik kan de operatie niet betalen en mijn zorgverzekeraar wil die niet vergoeden. Ik heb een petitie opgesteld waarin staat dat ziekenhuizen de kosten van hersteloperaties moeten dragen.’


Geja de Roo (59), verzorgingsassistente

Ik werd gediagnostiseerd met het ASIA-syndroom, een auto-immuunziekte veroorzaakt door mijn matje

Neemt deel aan de massaclaim tegen Johnson & Johnson

‘In 2009 liet ik een bekkenbodemmatje van Johnson & Johnson inbrengen tegen mijn blaasverzakking. Tijdens die operatie is mijn blaas geperforeerd, dus ging ik met een katheter naar huis.

‘Na zes weken ging het matje kapot. Weer een operatie. Het jaar erop kreeg ik bloedingen en pijn bij vrijen en moest ik een stukje van het matje operatief laten verwijderen. Sindsdien ben ik niet meer pijnvrij geweest. Ik had constant blaasontsteking, gewrichtspijn, buik- en bovenbeenpijn. In 2015 ben ik daarom gestopt met werken.

‘Mijn oogkleppen gingen pas af door een Radar-aflevering waarin lotgenoten hun verhaal vertelden. Mijn matje bleek gekrompen en er was littekenweefsel ontstaan. Dus werd ik weer geopereerd. Het matje verwijderen was niet mogelijk.

‘Daarna ben ik me alleen maar slechter gaan voelen. Ik werd gediagnostiseerd met het ASIA-syndroom, een auto-immuunziekte veroorzaakt door mijn matje.

‘Licht of lawaai kan ik niet verdragen en ik heb aanvallen van hevig trillen. Mijn medicatie wordt niet vergoed. Maar ik hou hoop op genezing. Ik heb aan mijn gynaecoloog gevraagd waarom hij voor een matje van dit merk had gekozen. Hij zei: ‘Ik ben ook maar een mens, ik heb mij laten beïnvloeden door vertegenwoordigers van Johnson & Johnson.”

The post Nederlandse patiënten klagen Johnson en Johnson Amerikaanse maker van implantaten aan appeared first on SIN-NL.

5 maart 2017: Sbs6 undercover betrapt kwakzalvers Broekhuijse (arts Milllecam) en Crijns

$
0
0

Middels een verborgen camera-actie heeft SBS-programma Undercover met hulp van de VtdK twee kwakzalvers betrapt.

 3 maart 2017

Twee bestuursleden van de Vereniging tegen de Kwakzalverij (VtdK) hebben zich vermomd en omhangen met verborgen camera’s als kankerpatiënt laten behandelen door twee beruchte kwakzalvers. De opnamen zijn gemaakt voor het tv-programma Undercover in Nederland van Alberto Stegeman dat op zondagavond 5 maart op SBS6 (21.25 uur) zal worden uitgezonden (zie hier vast een clip en hier het persbericht). In het programma ontmaskeren Stegeman en zijn team op een journalistieke manier “duistere zaken”.

De twee bestuursleden van de Vereniging tegen de Kwakzalverij, arts en oud-inspecteur van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) Menso van Meeteren en anesthesioloog Catherine de Jong, gingen in oktober 2016 vermomd en begeleid door een SBS6-medewerker naar de praktijken van respectievelijk Roger Crijns in Leidschendam en René Broekhuijse in De Meern, met verborgen camera’s in tas en jas.

De voormalige arts Broekhuijse is een bekende van de vereniging. Hij was een van de behandelaren van actrice Sylvia Millecam. Hij zag de borsttumor bij Millecam met zijn onzinnige bioresonantietest (VegaTest) aan voor een bacteriële infectie en ontkende zo de aanwezigheid van kanker. De Hoge Raad handhaafde in 2013 de uitspraak van het Gerechtshof in Amsterdam dat hem ruim een jaar daarvoor tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken had veroordeeld omdat hij de actrice reguliere behandeling had onthouden. Broekhuijse was in 2007 al uit het BIG-register geschrapt.

Onzinnige bloedkristallisatietest

Huisarts Crijns afficheert zich als antroposofisch arts en past vreemde alternatieve technieken toe die hij gebruikt om bijvoorbeeld een diagnose te stellen zoals de onzinnige bloedkristallisatietest. Crijns is een adept van de uit het ambt gezette Duitse arts Ryke Geerd Hamer. Zijn Germaanse Geneeskunde gaat ervan uit dat kanker wordt veroorzaakt door een emotionele shock, een traumatische ervaring of een conflict. Wanneer dat conflict wordt opgelost, verdwijnt kanker als sneeuw voor de zon. Reguliere kankertherapie zoals chemokuur is daarom niet nodig, vindt Hamer met in zijn kielzog Crijns.

Bestuurslid Van Meeteren ging op bezoek bij Crijns in Leidschendam/Voorschoten en bestuurslid De Jong naar René Broekhuijse in zijn praktijk De Nieuwe Ham in De Meern. Van Meeteren, vermomd met een pruik en fraaie bakkebaarden, speelde de liefdevolle vader van een net ontslagen zoon van 45 bij wie net leverkanker was ontdekt. Vader en zoon hadden zich behangen met verborgen camera’s, in een handtas en in de knoop van de jassen. Crijns reageerde voorspelbaar. De kanker kwam door het ontslag van zijn zoon, zo liet hij weten waarna hij uitgebreid kond deed van teksten uit een boek over de Germaanse Geneeskunde. Hij schreef vervolgens een recept uit voor vitaminepillen.

Catherine de Jong kondigde zich bij René Broekhuijse aan als 67-jarige patiënte bij wie een niet-uitgezaaide geïsoleerde tumor was ontdekt in de lever en waarvan de chirurg meende dat deze prima operabel zou zijn. Een journaliste van SBS6, ook voorzien van camera’s, ging mee als verontruste dochter. Broekhuijse reageerde vergelijkbaar met zijn behandeling indertijd van Sylvia Millecam. Ook nu ontdekte hij al snel met zijn Vega-apparaat dat bij De Jong geen sprake was van een tumor maar van een lage weerstand, waardoor infecties ruim baan krijgen. De VegaTest is een elektromagnetische “meting” waarbij met een zilveren meetelektrode op de huid in de hand wordt gedrukt. Wat er wordt gemeten, is volstrekt onduidelijk.

Tumoren als ontstekingen?

Broekhuijse, zo liet hij De Jong weten, oordeelde dat de helft van de tumoren die in het reguliere circuit worden ontdekt, ontstekingen zijn, abcessen die zijn veroorzaakt door een “primitieve” bacterie. Bij De Jong zou dit vermoedelijk het geval zijn. Eerst maar eens zeven weken met alternatieve medicatie om die lage weerstand in het lichaam op te krikken, zo adviseerde Broekhuijse De Jong, waarna hij haar een ampul met biobiotica voorschreef die met behulp van zijn Ultra Moleculaire Frequentie therapie precies was afgestemd op de “gemeten” ontsteking.

Broekhuijse heeft in 1960 een boek geschreven over zijn bacterie-onzin onder de pakkende titel “Van meteoriede implosie tot bacterioide implosie.” (sic)  De Jong en Van Meeteren zijn ongeveer een klein uurtje bij hun “alternatieve behandelaars” geweest. Alberto Stegeman van Undercover volgde hun gesprekken in de spreekkamers op afstand. Stegeman heeft na afloop van de gesprekken beide kwakzalvers geconfronteerd met de tv-opnamen die waren gemaakt en heeft beide behandelaars erop gewezen dat ze kwakzalverij bedrijven. Stegeman heeft inmiddels de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) alle gemaakte camera-opnamen overhandigd in de hoop dat die gaat optreden tegen beide heren.

Het programma Undercover in Nederland stelde eerder kwalijke handelingen van kwakzalvers aan de kaak. In 2013 bezocht het team van Stegeman het behandelcentrum Energy Healing van Jacob Duursma in Veldhoven met verborgen camera’s. Hij denkt kanker te kunnen genezen met bioresonantietechnieken.

In 2014 deed het Undercover-team de toenmalige praktijk van de homeopathische arts Jan Roxs in Paterswolde aan. Roxs meent de spier- en zenuwziekte ALS te kunnen behandelen met homeopathische middelen. In maart 2015 schrapte het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Groningen Roxs voor een jaar uit het BIG-register. In die periode mocht hij niet als arts werken maar wel als homeopathisch behandelaar.

Op 2 maart was er een vooraankondiging voor de uitzending bij RTL Boulevard. Bekijk het item hier

—————————
3 maart 2017 sbs6.nl
Veroordeelde arts Sylvia Millecam houdt weer kankerpatiënten weg bij ziekenhuis

Undercover in Nederland werkt in onderzoek samen met Vereniging tegen de Kwakzalverij

 Aankomende zondag onthult Alberto Stegeman in Undercover in Nederland de levensgevaarlijke praktijken van onder andere de veroordeelde arts René B. Hij werd als arts afgekeurd na de dood van presentatrice/actrice Sylvia Millecam, maar houdt nog steeds kankerpatiënten weg bij het ziekenhuis en laat levensreddende operaties uitstellen.


De praktijken van René B. worden zondag onthuld in een nieuwe aflevering van Undercover in Nederland. Hij mag zich niet meer als arts uitgeven, maar hij blijkt zijn wanpraktijken nu voort te zetten als alternatief behandelaar in praktijk De Nieuwe Ham in De Meern. Voor deze uitzending zijn Alberto en zijn team een bijzondere samenwerking aangegaan met de Vereniging tegen de Kwakzalverij. De voorzitter, Catherine de Jong, ging in vermomming undercover bij René B. als zogenaamde patiënt met leverkanker. Catherine de Jong: “Hij heeft niets geleerd van de rechtszaken en van het feit dat hij zijn artsentitel kwijt is. Deze man is onverbeterlijk en gevaarlijk.”

Verder gaat Menso Westerouen van Meeteren, oud-inspecteur van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, met de verborgen camera langs bij een BIG-geregistreerde arts, Roger C. Volgens hem bestaat kanker helemaal niet en artsen in het ziekenhuis interpreteren alles verkeerd. Roger C. gaat zo ver in zijn uitspraken dat hij zelfs vertelt dat Minister Schippers van Volksgezondheid moet worden opgehangen.

Undercover in Nederland wordt geproduceerd door Noordkaap TV.

Uitzending: SBS6, zondag 5 maart 21.30 – 22.30 uur.

www.sbs6.nl/undercoverinnederland

The post 5 maart 2017: Sbs6 undercover betrapt kwakzalvers Broekhuijse (arts Milllecam) en Crijns appeared first on SIN-NL.

Viewing all 2666 articles
Browse latest View live